Wie helpt mij?
schreeuwde hij en er kwam geen antwoord.
Wie hoort mij?
stamelde hij en het bleef stil.
Buurvrouw rechts op haar werk,
buurman rechts eveneens.
Buurvrouw links te druk
met de zorg voor haar demente man.
Wie moet het doen,
als ik het zelf niet meer kan?
schreeuwde hij zijn straat,
zijn buurt, zijn stad in.
Het was de simpele roep om hulp
van een eenzame man,
die door gebreken
soms niet voor zichzelf zorgen kan.
Een helpende hand
is dichterbij dan je denkt,
hadden ze hem
op het gemeentehuis gezegd.
Maar waar dan?
Zijn kinderen wonen niet in de buurt.
Wat moet hij,
nu hij als gepensioneerde geen collega’s meer heeft?
Zijn stad,
die eens zo eensgezind was.
Toen de kruidenier zijn naam nog kende
en wist wat hij mankeerde.
Dezelfde kruidenier die zei:
“Ge mot naar d’n diejen van d’n diejen”
Voor hij het wist, had hij dan een verpleegster
of luisterend oor over de vloer.
Hij dacht terug aan het katholieke leven van toen.
De tijd waarin er geen duur woord
als ‘participatiesamenleving’ nodig was
om elkaar te helpen.
Hij zou er bijna elke zondagochtend weer
voor in de kerkbanken gaan zitten.
In de hoop dat er dan op de Heilige Heere na,
nog iemand is die hem ziet en hoort.
Daphne van Breemen