Als je weer je hart volgt en het juiste werk doet

Met de woorden ‘Ik ga weer terug naar dat wat ik het allerliefst doe: schrijven en (journalistieke) verhalen vertellen’ sloot ik een half jaar geleden mijn laatste blog af. Met deze belofte aan mezelf was de terugweg naar werk in de journalistiek of mediawereld begonnen. En jawel, die tocht (lees: veel koffies en LinkedIn-stalksessies) leidde ertoe dat ik als freelancer aan de slag kon bij Allerhande, het culinaire magazine van Albert Heijn.

Wie mij ook maar een beetje kent of op Instagram volgt (@daphnebreemen voor heel veel eten), weet één ding: als ik niet aan het schrijven ben, dan ben ik aan het koken. Of ik nu snel een soep in elkaar flans of een zes-gangenmenu op tafel zet, het is voor mij wat yoga voor de rest van mijn generatie is: de ultieme ontspanning. Hetzelfde geldt voor schrijven. Hoe mooi is het dan dat ik mijn twee grootste passies nu kan combineren bij een culinair magazine?

Op de online redactie van Allerhande verricht ik keyword- en SEO-research voor de nieuwe themapagina’s van allerhande.nl, om nog beter inzicht te krijgen in wat Nederland eigenlijk écht wil eten. Hiervoor zet ik niet alleen allerlei online (marketing-)searchtools in, maar ook mijn culinaire kennis. Daarnaast ondersteun ik de online redactie op het gebied van social media, webcare en het schrijven van online content en trendrapporten. Dus als je je hart volgt, sterker nog: dúrft te volgen, kom je uiteindelijk altijd achter het juiste bureau terecht. Dat besefte ik toen ik 2019 op het strand van me afschudde.

2020 barstte los en er kwam een nieuwe opdrachtgever bij. Vorige week begon ik als freelancer op de internetredactie van de Volkskrant. Als online redacteur zorg ik meerdere dagen per week voor de selectie, presentatie en verspreiding van de Volkskrantartikelen op volkskrant.nl en social media. Tevens schrijf ik samenvattende artikelen en nieuwsbrieven. Ik ben dus weer terug op de plek waar ik acht jaar geleden als freelancer begon: de dagbladjournalistiek. Het voelde meteen als thuiskomen! Gelukkig heb ik ook nog steeds tijd voor andere opdrachtgevers, zoals schrijven voor het magazine Hello Zuidas. Of misschien wel voor jou?

Op werkgebied kan dit jaar nu al bijna niet meer stuk. De journalistiek ontving me opnieuw met open armen en de culinaire wereld verwelkomde mij net zo hartelijk. Dus, zeg ik: proost, op alles wat nog komen gaat!

Terug naar het fulltime schrijven

Mijn geliefde typemachine gebruik ik al een tijdje minder dan ik zou willen. Als mijn oma – die me haar oude typemachine jaren geleden gaf – op dat moment wist dat ik het ding ooit niet meer dagelijks aan zou raken, had ze me ‘m nooit gegeven.

De typemachine, die je overigens echt in mijn huis vindt en ook echt van oma was, is een metafoor voor mijn schrijven. Ik doe het minder dan ik wil. Sinds het voltooien van mijn master, twee jaar geleden, leek het me verstandig mijn carrièrepad uit te breiden met werkervaring buiten de journalistiek. Alles voor dat indrukwekkende CV!

Eerst schreef ik tijdens een traineeship voor een educatieve uitgeverij. Ruim een jaar geleden kwam ik terecht bij Museum Ons’ Lieve Heer op Solder in Amsterdam. Daar ging ik in een parttime functie (4 dagen per week) onderwijsmarketing en PR doen, zoals ik hier eerder schreef. Intussen is daar de functie projectleider (ad interim) bijgekomen. Heel leuk, zo’n uitgebreid CV: het bracht veel goede kansen, mooie ervaringen én nieuwe vaardigheden met zich mee. Maar de andere kant is dat ik veel minder aan schrijven toekom. Die ene vrije dag in de week is te weinig voor grote producties. En half werk wil ik niet leveren. Er is alleen nog ruimte voor kleine klussen. Zo schoof ik mijn typemachine grotendeels naar de achtergrond, onder het mom: fulltime schrijven komt vanzelf wel weer!

Dat moment breekt nu – een jaar later – al aan. Schrijven hoort bij mij en ik mis het. Aan alleen de kleinere klussen heb ik niet genoeg. Daarom is het tijd voor een omslag: per 1 oktober loopt mijn contract bij het museum af en dan stop ik daar. Ik ga weer terug naar dat wat ik het allerliefst doe: schrijven, (journalistieke) verhalen vertellen. Daarom zoek ik nu naar een nieuwe baan als redacteur, die ik eventueel kan combineren met freelancen. Een beter vooruitzicht is er niet!

Heb jij de ultieme baan, tip of opdracht voor me? Schroom niet en laat het me weten! Ik kijk ernaar uit.

Mijn lieftallige Aladdinkamer

Met een beetje weemoed en een heleboel nostalgie ging ik een paar maanden geleden na bijna twee jaar terug naar de Aladdinkamer. Ik was er sinds mijn afstuderen niet meer geweest. De weg ernaartoe bestond nog uit evenveel trappen (die verdomde duizend treden!), de gang met alle bestuurskamers rook nog steeds hetzelfde (muf!) en de Toren van Babel die uit de prullenbak groeide was nog net zo hoog als voorheen (zijn er nog steeds muizen?). Maar daar, aan het einde van de gang, lachte de nog altijd vrolijk beplakte deur van de Aladdinkamer mij toe: er was licht aan het einde van de tunnel.

Mijn lieftallige Aladdinkamer, wat had ik je gemist! Een grote glimlach op mijn gezicht, daarna kwam de schrik. Het Perzisch tapijt op een andere plek, de tafel verschoven, nieuwe foto’s aan de muur en er stonden een stuk minder lege flessen in de hoek dan toen ik in 2016-2017 voorzitter was. Zeg huidig bestuur, jullie drinken toch nog wel een wijntje tijdens de vergaderingen? Hoe dan ook, het voelde niet langer als ‘mijn’ lieftallige kamer. Alhoewel, de muur was nog net zo rood, de quotes die erop hingen net zo grappig en de uitstraling nog net zo knus.

Fjieuw! Misschien kwamen mijn herinneringen meer met de werkelijkheid overeen dan ik in eerste instantie dacht. De tijd gaat verder, maar ook weer niet. Op dat moment stond de klok even stil. Ik dacht terug aan die warme zomerdag, eind augustus 2016. We kregen de sleutels van de Aladdinkamer en blijer konden we niet zijn. De eerste twee Aladdinbesturen hadden het zonder bestuurskamer moeten doen. Aan Bestuur III, oftewel Eline, Noa, Annemieke en mij, de eer om er onze heilige plek van te maken. De heilige plek van álle Aladdini.

En dat werd het. De kamer was het borrelcafé, de kantine, vergaderzaal, studiezaal, bibliotheek, dansvloer én huiskamer ineen. Wat waren we trots op die plek. Wat bén ik trots op die plek. Want hoewel ik al bijna twee jaar geen voorzitter meer ben en zelden nog even langskom, vergeten zal ik de Aladdinkamer niet. Iedereen die ook maar een beetje betrokken is bij Aladdin, zal erkennen dat de kamer voor hem of haar heilig is. Want nee, de kamer is niet van mij. Zij is van Aladdin, van ons. Opdat ze dat nog maar heel lang mag blijven.

Deze column verscheen in juni 2019 in het lustrumtijdschrift van SV Aladdin, de studievereniging voor alle religiestudies van de Universiteit Utrecht. Het gehele magazine is hier te lezen.

De taal van de mensenrechten

Zij en ik, we zijn zo verschillend als appels en peren. Men zegt dat je die twee niet moet vergelijken, maar laat ik dat nu toch gewoon doen. Zij heeft blond haar, ik heb bruin haar. Zij werkt in de financiële wereld, ik sprokkel schrijf- en communicatieklussen bij elkaar en rond daarnaast mijn master in de religiewetenschappen af. Zij houdt van controle, ik ben impulsief. Zij is gelovig en leeft daarnaar. Ik geloof niet, in elk geval niet in een god. Wat we dan delen? Onze jarenlange vriendschap. Onze bewondering voor elkaar.Het is juist dat anders-zijn wat onze vriendschap zo mooi maakt. We leren van elkaar, laten elkaar op nieuwe manieren naar zaken kijken, omdat we in veel situaties simpelweg verschillend handelen. Nog mooier is het dat we elkaar regelmatig vertellen hoe leerzaam die tegenstellingen zijn en hoeveel waarde we hechten aan de vaak onverwachte adviezen die we de ander geven.

Het liefst zou ik niet alleen aan die vriendin, maar aan de hele wereld vertellen hoe we van elkaars anders-zijn kunnen leren. Noem me idealist. Maar het is toch o zo simpel dat we – juist met al die verschillen – ook zo hetzelfde zijn. We zijn allemaal mensen. Dus moeten we erkennen dat het niet erg is dat iedereen anders is. Want ondanks al die prachtige verschillen zijn we gelijk. Ik ben niet de enige die dat vind. De vriendin waarmee ik deze blog begon, zou het zo in de Bijbel aan kunnen wijzen. In Johannes 13:34 staat immers te lezen:

“Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben.”

En de boeddhisten zullen zich baseren op het volgende gezegde van Boeddha:“Just as a mother protects her child with her own life, in a similar way we should extend an unlimited heart to all beings.”

Of, zoals de bekende socioloog Jürgen Habermas het zo treffend typeert in Religion and Rationality: Essays on Reason, God, and Modernity (2002):

“Notwithstanding their European origins, … in Asia, Africa, and South America, human rights now constitute the only language in which the opponents and victims of murderous regimes and civil wars can raise their voices against violence, repression, and persecution, against injuries to their human dignity.”

Habermas zegt hier dat de taal van de mensenrechten de morele lingua franca is geworden, vanwege haar wereldwijde moraal. Desondanks wordt die taal vandaag de dag steeds minder gesproken. Het Nederlandse kabinet is alleen maar rechtser geworden, vluchtelingen zijn voor velen een last, we moeten vooral zo hoog mogelijk opgeleid zijn en moslims moeten zich altijd maar verantwoorden. Een hand of een deken toereiken is niet meer vanzelfsprekend. Voor het erkennen van verschillen geldt hetzelfde. In plaats daarvan lijkt het veroordelen van het anders-zijn een makkelijke uitweg om onder bepaalde verantwoordelijkheden uit te komen, die van het opkomen en zorgen voor elkaar. Maar gelovig of niet, het is onze morele plicht naar de ander toe. Als mens. Als ‘die ander’. Voor de ander. Uit liefde en uit moraliteit.

Deze column verscheen eerder op forumc.nl, een instituut voor geloof, wetenschap en samenleving. Deze organisatie organiseerde op 6 februari in de Rode Hoed (Amsterdam) het debat Een kwestie van beschaving, waarin het publiek naar vijf pijlers voor de beschaving zocht. Eén daarvan was ‘erkenning van verschillen’, waarover deze column gaat.

Aan tafel met alle religies

Het moet iets zijn geweest als ‘zegen deze maaltijd’, maar dan in het Hebreeuws. Deze zegening sprak ik een week of twee geleden uit toen ik op uitnodiging van een joodse vriendin een sjabbatviering met bijbehorende maaltijd bijwoonde in een synagoge in Utrecht. Een paar dagen later had ik een werkoverleg bij ForumC, waar ik stageloop, met hieraan voorafgaand een lunch. Ook toen werden de broodjes zalm gezegend, nu door mijn christelijke collega’s. De rest van die week kwam ik aan tafel in mijn eigen huis niet verder dan ‘eet smakelijk’, saaie agnost die ik ben.

Het zette me aan het denken. Niet over een eigen zegening. Daar worden mijn culinaire kunsten vast niet ineens nog beter van. Wel over hoe mooi het is dat je in een week tijd van het ene geloof in het andere kunt vallen en ondertussen mag zeggen dat je zelf niet weet of die God – wie dat ook mag zijn – wel bestaat. Of kán bestaan. Het maakt ook niet uit. Hier in Nederland kennen we gelukkig vrijheid van (on)geloof, vastgelegd in het zesde artikel van onze Grondwet: Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

“Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.”

Deze vrijheid hoort in mijn ogen bij beschaving. Het gaat om elkaar vrijlaten en elkaars overtuiging accepteren. Ook als iemand geen overtuiging heeft. Een wet die we pas sinds 1983 in zijn huidige vorm kennen: toen werd het processieverbod voor de katholieke kerk ook boven de rivieren afgeschaft. Deze afschaffing kwam er veel te laat, zou je het mij of de bekende Nederlandse Verlichtingsfilosoof Spinoza vragen. In 1670 pleitte hij in zijn Theologisch-Politiek Traktaat immers al voor de volledige vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid. Want, zo was zijn idee, religieuze groeperingen vertonen anders onredelijk gedrag, omdat hun fanatieke dogma’s indruisen tegen de redelijke wetten van de staat. En dat kan niet, vond Spinoza, aangezien het onderscheid tussen de menselijke wet en de goddelijke wet slechts schijn is.

Zijn Engelse tijdgenoot John Locke, ook filosoof, schreef in zijn Brief over tolerantie uit 1689 dat geloof door geen enkele overheid en kerk kan worden afgedwongen en dat iedereen dus de vrijheid heeft zelf zijn kerk te kiezen.

“Deze verdeeldheid [in kerken] nu waarborgt eenieder de vrijheid om in die kerk te treden die hij zelf verkiest. (…) De kerk moet al zijn volgelingen herinneren aan de plichten van vrede en welwillendheid tegenover alle mensen. (…) Zij heeft de plicht om ze aan te sporen tot liefde, zachtmoedigheid en tolerantie.”

En toch, wanneer ik aan tafel zou zitten met Spinoza en Locke, zouden we nog voor het dessert in een hevige discussie belanden over die verdraagzaamheid. Want hoe komt het dat vrijheid van religie momenteel voor veel mensen een probleem is? Neem Wilders die met zijn partij zelfs een hele religie wil verbannen. Wil Locke mij überhaupt wel te woord staan? Volgens hem zou ik, als iemand die geen religie aanhangt, een bedreiging zijn voor het publieke belang. Wie geen angst voor het hiernamaals heeft, predikt Locke, zal zich alleen aan de door het volk gekozen regels houden als hem dit goed uitkomt. Op die manier schijn ik de politieke orde te ondermijnen.

Een staatsbedreiging, zo had ik mezelf nog niet eerder gezien. Liever zit ik dan ook aan tafel met de protestantse dominee die ik laatst sprak over tolerantie en moslims in Nederland. De islam heeft dezelfde wortels, zei hij, verwijzend naar Abraham, Mozes en Jezus. Maar ook de herkomst ligt net als het christendom in het Midden-Oosten. Dit maakt beide religies verwant. Hij voegde eraan toe dat het christendom eeuwen nodig had om in West-Europa te landen. De dominee begreep dan ook niet dat veel mensen verwachten dat moslims vaak al binnen één of twee generaties in Nederland aarden. Dat kan niet en daar moeten we volgens hem rekening mee houden. Want, zo sloot hij zijn betoog af, het christendom heeft onze cultuur mee gevormd, maar dat geeft het christendom slechts een voorsprong. Zeker geen voorrang.

Precies. Graag nodig ik dan ook mijn joodse vriendin, mijn christelijke collega’s en iedereen – met welke overtuiging dan ook – uit om met ons mee te eten. Omdat je de maaltijd niet vaak genoeg op verschillende manieren kan zegenen. Omdat ook verdraagzaamheid door de maag gaat.

Deze column verscheen eerder op forumc.nl, een instituut voor geloof, wetenschap en samenleving. Deze organisatie organiseerde op 6 februari in de Rode Hoed het debat ‘Een kwestie van beschaving’, waarin het publiek naar vijf pijlers voor de beschaving zoch. Dat ging ze gemakkelijk af. Het werden er zelfs acht. Eén daarvan was Vrijheid van (on)geloof, waarover deze column gaat. 

Raadhuis

Koninklijk bezoek in Waalwijk hoeven we niet zo snel te verwachten, maar niemand minder dan Sinterklaas logeert al drie jaar op rij in ons historische schoenmakersstadje in de Langstraat. En denk maar niet dat de Sint op meer plekken in de buurt logeert. Nee nee, hij verkiest Waalwijk boven vele andere Brabantse plaatsen. Volgens Francesco van het Kunstencentrum in Waalwijk bedient het Huis van Waalwijk, waar de Sint straks negen dagen heeft gezeteld, heel Midden-Brabant.

Wie zegt dat er in Waalwijk niks te doen is op het gebied van cultuur, heeft het dus wéér mis. Kijk alleen al naar vanavond. Maar daar gaat het nu niet om. We hebben hoog bezoek en daar wordt door het Kunstencentrum, de bibliotheek, de gemeente en de decormaker van toneelvereniging OOG goed voor gezorgd. Zeg dus niet dat de culturele instellingen in Waalwijk de handen niet ineen steken.

Het ontbreekt die beste Spanjaard aan helemaal niets. Een tweepersoonsbed voor hem alleen. Tenzij de Sint stiekem de zoveelste bisschop is die er een avontuurtje op nahoudt. Er is een keuken waar de Pieten pepernoten bakken, er is een kunstenkamer waar alle tekeningen van de kinderen hangen en een heuse postkamer waar de Postpiet alle verlanglijstjes sorteert. Alle kinderen en hun ouders mogen langskomen om zelf te zien wat Sinterklaas nou de hele dag doet. Sint die je de hand schudt en de tijd voor je heeft, dat wil toch ieder kind?

Ja, over het oude raadhuis van Waalwijk hoeven we ons geen zorgen te maken, daar floreert cultuur. De sint als logé en de succesvolle tentoonstellingen de afgelopen maanden over Waalwijk in de sixties en RKC laten dat al zien. Kropholler zou trots zijn.
Een ander verhaal is het oude raadhuis van Sprang-Capelle. Daar werden regelmatig succesvolle tentoonstellingen gehouden door de heemkundevereniging, maar nu zijn er plannen om van het karakteristieke gemeentehuis appartementen en een horecagelegenheid te maken. Het enige historische wat overeind blijft is de voorgevel. Daar moet een man achter zitten, denk ik dan, zo’n eentje die bij een mooie vrouw ook alleen oog heeft voor haar voorgevel. En ja hoor, wie de krant openslaat, leest dat projectontwikkelaar Erik Faro het oude raadhuis heeft gekocht.

Ik stel de beste man voor om een van de weinige culturele gebouwen in Sprang-Capelle, op alle kerken na, in leven te houden en er geen horecagelegenheid in te plaatsen, maar eens te gaan praten met de mensen van het Huis van Waalwijk. Zij kunnen vertellen hoe historie niet verloren gaat. Ik durf te wedden dat het bestuur van de kerken, de heemkundevereniging en veel Sprang-Capellenaren er ook zo over denken. Ben je dan nog niet overtuigd, vraag dan de Sint eens te logeren.

Winst

Ach, zo gezellig, dat kleine Waalwijk aan de Maas, met de Efteling om de hoek, de 80 van de Langstraat, dat ons kneuterige plaatsje het eerste weekend van deze maand weer op zijn kop zette, ’s lands beste slager zetelt hier en niemand minder dan minister Bussenmaker pronkt met schoenen uit onze SLEM-3D-printer. Hopelijk draait dat ding dankzij de onderwijsminister straks overuren. Alsof het niet gekker kan, krijgt ons gezellige Waalwijk nu ook nog een soap. Een echte soap. Van de KNVB. Die wordt uitgezonden.

De voetbalbond gaat het damesteam van WSC volgen, omdat ze van de 18 wedstrijden geen enkele keer scoorden. Geen goede tijden. Het team kent alleen slechte tijden met 324 doelpunten tegen. 324. Maar het plezier van de voetballende vrouwen wordt er niet minder om. Dat kunnen we straks zelf aanschouwen. Zitten we van de Meerdijk tot aan Zanddonk met zijn allen gezellig voor de buis. Trots dat Waalwijk ook eens wordt opgemerkt. Dat we in het nieuws zijn. Dat er over ons wordt gepraat. Vraag je aan zo’n vaste kijker uit een uithoek van het land straks wat de Waalwijkse cultuur is, antwoordt ie: schoenen uit een 3D-printer en vrouwen die niet kunnen voetballen.

 

Liever zie ik dat het getal 324 over iets heel anders gaat. Niet over doelpunten, maar over mensen. Dat de gemeenteraad hard met de vuist op tafel slaat – tot rondvliegende houtsplinters aan toe – en zegt: we hebben plek voor 324 vluchtelingen hier in Waalwijk. Dát is pas scoren. Het klinkt al zoveel beter dan die schamele 43 vluchtelingen die sinds vanmiddag drie dagen in sporthal De Slagen verblijven voor noodopvang. Dan komen we niet in het nieuws omdat het zo gezellig is in Waalwijk of omdat de beste slager hier zijn vlees verkoopt, maar omdat we een soort tweede Nijmegen zijn dat misschien geen 3000 vluchtelingen op kan nemen, maar wel een tiende daarvan. Het grootste deel hiervan past in De Slagen. De rest kan in de oude Walewyc dat leegstaat. Burgemeester en wethouders, hoort u mij?

Waalwijk moet op de kaart komen, omdat we tolerant zijn. Ook dat is cultuur. Cultuur en beschaving gaan immers hand in hand, toch? En cultuur ontwikkelt zich door zich open te stellen voor de buitenwereld, het vreemde. We kunnen in Waalwijk op dat gebied nu een voorbeeld zijn voor andere gemeentes en dorpen. Omdat de bewoners hier wél weten wat een warm welkom is. Wél klaarstaan om de hulp te bieden die de mensen nodig hebben. Allemaal doen we iets. Dáár zouden ze een soap van moeten maken. Zet er maar camera’s op, zoveel mogelijk. Het schijnt dat vluchtelingen de tijd graag doorkomen met een potje voetbal. Misschien kunnen zij het damesteam van WSC dan leren hoe je doelpunten maakt. Dan voorspel ik dubbele winst.

Deze column las ik op vrijdag 25 september voor tijdens Club d’Hivers, een talkshow die laat zien wat er op cultureel en kunstzinnig gebied allemaal in De Langstraat te doen is. Club d’ Hivers wordt iedere laatste vrijdag van de maand in het Waalwijkse Atelier Winterdijk30b gehouden. Wees welkom! (Gratis!)

Column Lezen – Brabants Dagblad

Lezen

En nu het licht uit! Woorden die nog door mijn hoofd galmen als ik terugdenk aan de avonden waarop mijn moeder met een flinke zwaai mijn slaapkamerdeur opengooide. Ze gebood me mijzelf niet langer aan mijn boek maar aan dromenland over te geven. Als zevenjarig meisje sputterde ik dan nog even tegen: “Maar het verhaal is zo mooi!” Zin had het niet. “Het is veel te laat. Kinderen van jouw leeftijd horen te slapen. Morgen mag je weer lezen.” Later ontdekte ik dat het slimmer was een zaklamp naast mijn kussen te leggen; dat licht was op de gang niet te zien.

Voor lezen is het nooit te laat. Ik weet nu al dat mijn kinderen later mogen lezen zolang als ze zelf willen, ook als dit minder nachtrust betekent. Op de lange termijn hebben ze meer aan een goed boek dan een uurtje langer slapen. Het baart me dan ook zorgen overal te lezen dat kleuterjuffen en -meesters amper nog tijd aan voorlezen mogen besteden. Een uur per week is al snel te veel. In plaats daarvan moeten leerkrachten zich houden aan ellenlange protocollen waarin staat dat er woorden en rekensommen moeten worden geleerd. Wie de onderzoeken er op natrekt, weet echter dat kinderen die altijd voorgelezen zijn later een bredere woordenschat hebben.

Mijn zorgen worden groter als ik terugdenk aan mijn eigen schooltijd en me realiseer dat het voorlezen – zoals dat toen zo vaak gedaan werd – voor de kinderen van nu misschien niet meer zo vanzelfsprekend is. In de kleuterklas zaten we met zijn allen in de kring, terwijl de juf een prentenboek voorlas en ieder plaatje langzaam aan alle kleuters toonde. In groep 3 viel de hele klas stil zodra de leraar Wipneus en Pim van B. van Wijckmade tevoorschijn haalde. Spannende avonturen, waardoor we de schoolbel niet eens meer hoorden. Sinds ik zelf boeken kon lezen ben ik dat altijd blijven doen. In groep 7 hield ik dan ook trots een spreekbeurt over de Kinderboekenweek. Een opvallende keuze, vond Meneer Bart die toen mijn leraar was. Het onderwerp werd zelden gekozen, zei hij. Toen vond ik dat vreemd. Nu niet meer. Het waren de beginjaren van 2000. Iedereen had net een computer. Alle spelletjes die je daarop kon spelen waren voor de meeste kinderen interessanter dan een goed boek. Ik vraag me dan ook af of Meneer Bart na mij ooit nog naar een spreekbeurt over de Kinderboekenweek geluisterd heeft.

Ik ben niet de enige die met weemoed terugdenkt aan die jaren. Kinderboekenschrijver Jacques Vriens toonde laatst nog zijn zorgen. Hij vraagt zich of kinderen straks nog weten wie Paul Biegel en Thea Beckman waren. Hij is bang dat klassiekers uit beeld verdwijnen en het in kinderboekenland steeds meer om scoren gaat.  Vriens roept dan ook op om jaarlijks een soort Nederland leest! voor kinderen te bedenken: ieder kind krijgt gratis een klassieker in de hoop dat hij of zij weer plezier in lezen krijgt. Ik kan niet anders dan me bij Vriens aansluiten en hopen dat de meesters en juffen van nu dat ook doen. Lees weer meer dan een uur per week voor, net als voorheen. Leg die protocollen maar in een donker kamertje en laat dan wèl het licht uit.

Van september 2013 tot en met september 2014 was ik columnist voor het Brabants Dagblad. Voor de onderwijspagina’s van alle edities (m.u.v. editie Tilburg) schreef ik eens in de twee maanden een onderwijsgerelateerde column. De column hierboven is, net als Rijstwafels, één van die columns die ik schreef en stond op 17 december 2013 in het Brabants Dagblad.