Portret van een vrouw

Al van jongs af aan fascineert de Tweede Wereldoorlog mij op de een of andere manier heel erg. Ik keek graag naar films die hier over gingen of las mooie boeken. Omdat ik zoveel van persoonlijke verhalen houd, heb ik er zelf een geschreven. Het gaat over een vrouw, die op haar sterfbed terugkijkt op haar leven.

Het was alsof haar ogen dansten op de zwoele muziek, waarvan zij vroeger zo genoot. Beelden doemden zich in haar op. Heel langzaam gingen haar ogen open. Er was licht een twinkeling in te zien, veroorzaakt door het geluid van de dansende beelden op de zwoele muziek in haar hoofd.
Haar oude, smalle handen gleden over de dekens. Zo goed als het ging, legde ze haar hand op haar borst. Daar onder haar borst lag haar hart, dat gevuld was met tal van herinneringen. Zacht voelde ze haar hart kloppen. Haar blik viel op de gouden ring die zij om haar rechter ringvinger droeg. Het diamant glinsterde in het zonlicht dat de kamer vulde. Met haar andere hand streelde ze het diamant. Ze dacht terug aan de zomer van 1945.

De oorlog was nu drie maanden voorbij, maar voor haar niet. Voor haar leefde de oorlog nog diep van binnen voort, alsof er nooit een einde aan zou komen. Het was begin augustus, een zwoele zomeravond. De vrede die de bloemen en de natuur uitstraalden, maakte haar rustig. Ze was gelukkig op dat moment, ondanks het verdriet dat ze met zich meedroeg. Ze liep over de weiden langs de velden naar het beekje, dat uitmondde in een klein meer. David, haar geliefde, was er al. Hij zag haar en liep stralend op haar af. Ze keek naar zijn haren die wapperden door het briesje dat er waaide. Zijn haren, waar ze al zo vaak met haar handen doorheen gewreven had. David nam haar in zijn armen, kuste haar lippen en nam haar toen bij de hand. “Mijn liefste, sprak hij, “Wil je mijn vrouw worden en mijn hand nooit meer loslaten?” In zijn hand had hij een doosje. Hij opende het doosje en een prachtige, dieppaarse diamant kwam tevoorschijn.

Zestig jaar waren zij en David getrouwd. Ze keek weer naar haar ring. Hier lag ze dan alleen in haar bed. In haar land, in haar Israël. Drie jaar geleden overleed David aan zijn ouderdom. Het leven was genoeg geweest, hij kon niet meer. Nu naderde ook haar einde. Ze was vierentachtig jaar en ernstig ziek en verzwakt. Zware longontsteking volgens de artsen. Ze koesterde de herinneringen die maar voor haar ogen bleven dansen. Ze dacht terug aan gisteren, toen haar zoon met zijn vrouw en hun dochter bij haar op bezoek waren. Waarschijnlijk voor de laatste keer, zei haar gevoel. Ze was moe en zwak, het was mooi geweest. Gisteren was voor haar het definitieve afscheid. Haar zoon had gehuild en haar voorhoofd gekust. Ze was trots op Peter. Haar zoon deed haar altijd denken aan haar eigen vader. Wat is het jammer, dacht ze, dat hij zijn grootvader nooit heeft gekend. Zijn grootouders waren tijdens de oorlog in een concentratiekamp vermoord. Nooit vergeet ze meer het moment dat ze van haar eigen ouders gescheiden werd.

Ze liep aan haar moeders hand en hield haar stevig vast. Zo goed als het kon, begeleidde ze haar over de weg. Papa liep aan de andere kant. Ze had het erg koud. Het was winter en het sneeuwde onophoudelijk. Ze hadden met alle andere gezinnen, mannen en vrouwen al een flink stuk gelopen. Ze maakte zich zorgen om mama. Haar moeder had reuma en kon niet zo ver lopen, ze was uitgeput. Ze bleef maar naar haar moeder kijken, tot ze plotseling werd opgeschrikt door een harde schelle stem, die riep: “Mannen naar links, vrouwen naar rechts en kinderen tot dertien jaar naar het midden, schnell bitte!” Schoten klonken en een groot rumoer barstte los. Ze wist dat zij en haar moeder nu naar rechts moesten en haar vader naar links, de andere kant op. Haar vader kuste haar, streek haar over het haar en zei: “Mijn lieve grote dochter, pas goed op jezelf en op mama. Bid iedere dag tot God en alles komt goed. Weet dat ik dicht in je buurt ben. We zien elkaar snel.” Hij veegde een traan van zijn wang en draaide zich toen om. Huilend bleef ze naar de donkere silhouet van haar vader staren, dat sterk afstak, tegen de witte sneeuw. Ze werd geconfronteerd met het contrast tussen leven en dood. Tot haar grote spijt heeft ze haar ouders nooit meer teruggezien.

Ze denkt nog vaak terug aan hen. De gedachten aan haar ouders zijn alleen maar sterker geworden sinds Davids dood. Haar vaders advies volgt ze nog altijd trouw op. Iedere dag bidt ze tot God. Ze voelt aan het kruisje dat om haar nek hangt. Ze weet dat als ze dood is, God haar bij haar ouders en David zal brengen. Ze wil niets liever, ze is er klaar voor. Dan sluit ze haar ogen en laat zich gaan. Langzaam zakt ze weg en de dansende beelden doemen zich weer op. Zacht blaast ze haar laatste adem uit.

Haar naam was Sara Katz.

Reacties

Geef een reactie