Van de bergen

Wil je me voorlezen, vroeg ik mijn vader.
Ik nestelde me net als vroeger tegen hem aan,
trok mijn benen op en legde mijn hoofd op zijn borst. 
Zijn stem werd zachter. Zachter dan wanneer hij fluisterde en 
zachter dan zijn stem in mijn herinnering ooit was geweest.

Hij vertelde van de bergen.
Hoe hoog ze waren, maar dat ze altijd hoger konden. 
Om vervolgens een stilte te laten vallen en te zeggen dat alles altijd hoger kan. 
Hoe de sneeuw viel en viel, 
en hoeveel meer het was dan voorzien. 
Dat omdraaien een optie was, 
maar dat je met je schoenen ook diepere, zwaardere stappen kon zetten. 
“Zwaar, wat is zwaar?”, mompelde hij. “De sneeuw trotseren op je blote voeten, dat is zwaar.”

Hij vertelde van de bergen.
Hoe hoog ze waren en dat je de zon bijna kon aanraken als je het hoogste puntje had bereikt.
Dat je de warmte dan kon voelen en de kou snel vergat. 
Dat je stiekem een beetje zon in beide jaszakken moest stoppen voor de terugweg. 

Ik luisterde en luisterde, 
naar het verhaal over de bergen en hoe hoog ze waren.
Maar langzaam werd luisteren dromen en werd mijn vaders stem harder. 
“Bedtijd!”, hoorde ik hem onderaan mijn berg zeggen. Een arm onder mijn oksels, een arm onder mijn knieën en daarna een kussen onder mijn hoofd. 
“Slaap maar, slaap maar fijn.”

Loop je even met me mee?

Loop je even met me mee naar buiten? Verder niets. Alleen maar lopen. Naast elkaar. Mijn arm in de jouwe gehaakt. Onze voeten die gelijk lopen waardoor het lijkt alsof we eigenlijk één persoon zijn, enkel gescheiden door de wind die door de kieren van onze schurende lichamen waait.

Loop je even met me mee naar buiten? Dan pak ik je hand en voel ik de warmte van jouw vingers die die van mij verwarmen. Dan vertel ik je hoe ik ’s morgens als je net weg bent de kleine haartjes van je borst in mijn bed vind. Tevreden gekruld liggen ze dan op mijn kussen en verstopt onder mijn dekbed. Hoe diezelfde haartjes als ik ga douchen nog van mijn lichaam af stromen.

Hoe ik later je zwarte sokken op de grond vind, vervolgens zie dat die van mij er niet meer liggen en jij dus met die van mij aan naar huis bent gegaan. Hoe ik me dan besef dat we dezelfde sokken hebben, die van jou misschien alleen wat groter. Als ik dan een paar dagen later schone sokken uit m’n kast pak en ze aantrek, kan ik ze bijna optrekken tot aan mijn knieën. Jouw sokken.

Loop je even met me mee naar buiten? Dan vertel ik je dat ik nooit meer terug naar binnen wil.

Tot er niets meer is

Het is de nazomerzon die de bladeren perfect bruin kleurt en ervoor zorgt dat ik, als ik naast je op mijn bed zit, alleen maar kan denken dat het een prachtige herfst wordt. Voor het raam nippen we van onze thee, fluisteren dezelfde woorden als we afgelopen avond deden en kijken naar de straat beneden.

De mensen lachen en groeten. Het meisje op de fiets, de vrouw met de hond en de man met zijn zoon, allemaal zeggen ze elkaar gedag. Een enkele keer kijken ze omhoog, vangen onze blik en zwaaien dan. Wij zwaaien terug. Je drukt me tegen je aan, steekt je duim omhoog en knikt met alle trots die je in je hebt naar de mensen beneden. Ze knikken bevestigend. Alsof ze willen zeggen dat je me nooit meer los moet laten en de winter nooit zal komen. Alsof onze thee nooit afkoelt. Alsof de bladeren net zo mooi van kleur zullen blijven als ze vandaag zijn.

We blijven de hele dag op bed liggen, net zo lang tot de zon achter de bomen verdwijnt en de bladeren langzaam hun kleur verliezen. Net zo lang tot ze van de bomen vallen en er niets meer is.

Bindmiddel

“Het is de illusie die ons kwelt”, zei je. Er was niet eens een kleine aarzeling in je stem te horen. “De illusie dat alles volgens een vast stramien moet gaan”, vervolgde jij je zin. Ik antwoordde niet. Ik keek je aan. Ik bestudeerde je gezicht. Op je voorhoofd waren nog wat kleine zweetdruppeltjes te zien. Je haar zat wild, maar dat maakte je nog stoerder dan je al was. Je nam een slok van je rode wijn. We dronken altijd rode wijn na de seks. Een gewoonte die we ons vanaf het begin dat we elkaar zagen aangeleerd hadden.

Het was donker in de kamer. Er brandden alleen wat kaarsen die jouw gelaatstrekken verlichtten. De gordijnen waren half dicht. Een strook licht van de lantaarnpaal in de straat viel neer op de kleren die over de grond verspreid lagen. Jij wilde verder praten, maar ik legde mijn vinger op je lippen. Ik wist wat je ging zeggen en ik zei dat je het vooral niet moest zeggen. Ik wilde het niet horen. Niet uit jouw mond. Ik geef de touwtjes niet graag uit handen. Tot ik verliefd ben, dan binden de touwtjes zich als een strik om mijn hart. Mijn hart is dan niet langer meer van mij, maar een cadeautje bestemd voor de man die de touwtjes heel langzaam steeds een beetje losser weet te krijgen.

Je was er nog niet aan toe. Niet nu. “Misschien straks.” Het klonk niet veelbelovend. Ik wilde horen dat we het in ieder geval konden proberen en dat we dan wel verder zouden zien. Wat ‘verder’ was, dat wist ik eigenlijk niet. Niets liever wilde ik dat ik alles kon invullen met de juiste woorden. Woorden waarmee ik je kon overtuigen. Ergens wist ik dat je gelijk had en dat we niet op deze manier door konden gaan. Maar niets is moeilijker dan een einde maken aan iets moois. Dat iets tastbaars daarna alleen nog maar een herinnering is, wilde ik voorkomen. Het einde stelde ik graag nog even uit.

Je zweeg. Je had alles gezegd. Je schonk jezelf nog een vol glas wijn in, alsof alles dan ineens zoveel makkelijker werd. Ik wilde voor de laatste keer mijn hoofd op jouw borst leggen. Jij sloeg een arm om mij heen, waardoor je wijn knoeide. We keken naar de kringen die zich in de witte lakens vormden. Wat overbleef na deze avond, was voor altijd zichtbaar in mijn bed. Mijn kussen en haren roken naar jou. Die typische geur die me altijd naar jouw lichaam deed verlangen. Ik zag hoe de afdrukken van jouw kussen op mijn borsten bijna verbleekten bij de vlekken van de rode wijn. Er bleef steeds minder van ons over.

Terwijl ik langzaam de laatste slok dronk, bedacht ik me dat rode wijn geen bindmiddel is.

Brief aan de Egyptische Hala

Aan:    Hala Gelangy
             Caïro
             Egypte

Waalwijk, 2 februari 2010

Lieve Hala,

‘We zullen geen Iran of Afghanistan worden. We gaan niemand aanvallen. We zijn net als Europa. We willen vrije media en democratie. Ik wil ook president kunnen worden. Waarom niet?’, dat is wat je dinsdag zei tegen Rob Vreeken, verslaggever van de Volkskrant. Ik las dit woensdagmorgen in diezelfde krant en kreeg even kippenvel op mijn armen. Ik vind het knap van je dat je voor je mening uit durft te komen. Voorheen kon dit nooit en werd je opgepakt. Nu kun je gelukkig wel, samen met honderdduizend andere jongeren en volwassenen, zeggen wat je vindt.

Je bent twintig jaar, staat in het artikel, en studente journalistiek. We hebben dus veel gemeen. We hebben bijna dezelfde leeftijd, we zijn allebei vrouw en we doen dezelfde studie. Maar eigenlijk hebben we helemaal niet zoveel gemeen, als dit beeld ons doet laten denken. Zo woon jij in een land waar het nu chaos en crisis is. Veel mensen zijn al dagenlang op straat te vinden. Ook veel jongeren, zelfs opvallend veel vrouwen. Ze protesteren tegen Mubarak en zijn regime. Jullie zijn hem en zijn politiestaat meer dan zat. Tot woensdagochtend leek alles nog goed te gaan en sprak men zelfs van een ‘volksfeest van de vrijheid’.

Van dat feest lijkt nu nog maar weinig over te zijn. Woensdagmiddag werd de rust op het Tahrirplein verstoord. Aanhangers van president Mubarak gebruikten geweld tegen de antiregeringsbetogers. Je zult wel geschrokken zijn. Stenen, stokken en brandbommen vlogen je om de oren. Veel mensen waren gewond en hadden ernstige hoofdwonden. Zonde dat het zo moet gaan. Op het moment dat ik dit schrijf, het is nu woensdagavond, hoor ik op het journaal dat er al drie doden en vijftienhonderd gewonden zijn te betreuren. Wie had dat nou gedacht? Jij vast niet. En de rest van de demonstranten vast ook niet. Het had ook helemaal niet hoeven gebeuren.

Ik hoop voor je dat het snel beter gaat en de aanhangers van Mubarak jullie verder met rust laten. Maar nog meer hoop ik natuurlijk dat er snel iets gaat veranderen. Jullie hebben eigenlijk maar één wens: dat Mubarak per direct opstapt en niet pas in september aftreedt, zoals hij nu beloofd heeft. Daarom vind ik dat je door moet gaan, laat van je horen. En niet alleen jij moet van je laten horen, ook de rest van de mensen die een eerlijker Egypte willen, moeten de straten op blijven gaan. Alleen dan krijg je een eerlijker Egypte en een beter leven. Dat is uiteindelijk toch jullie grootste wens.

En dan, over een paar jaar, ben jij afgestudeerd en schrijf je voor een mooi medium, geheel onafhankelijk. Je kunt je beroep uitoefenen zonder bang te hoeven zijn dat je wordt opgepakt. De persvrijheid zal een feit zijn. Omdat je niet langer bang hoeft te zijn om in de gaten te worden gehouden, ga je onder je eigen naam twitteren. Ik hoop dat je dat ook daadwerkelijk gaat doen, zodat ik je kan ‘followen’. Je woont in een land dat voortaan democratisch is. Misschien, heel misschien, word je zelfs wel president, omdat het dan wel kan.

Mocht je nou inderdaad president worden, dan hoop ik dat je je deze brief nog kan herinneren en ik de eerste mag zijn die je gaat interviewen.

Heel veel succes de komende dagen, weken en maanden. We denken aan jou en aan de rest van het land. We leven met jullie mee.

Liefs uit Nederland,
Daphne

Als ik de wind kon grijpen, dan had ik je nu al gehad

Ik dacht dat ik je had. Ik had je bijna. Net toen ik je wilde pakken, je wilde grijpen en je niet meer los wilde laten, glipte je weg. Zomaar, het gebeurde voor ik er erg in had. Heel onverwachts. Maar het gebeurde wel, dat besefte ik pas later. Als ik je wel had weten te pakken, als ik je wel voor mezelf had kunnen houden, dan had ik je bij je hand gepakt. Onze vingers in elkaar verstrengeld. Jouw duim, die zachtjes over mijn hand streelde. Zo hadden we dan in de stad gelopen, alsof we niet beter wisten.

Zo hadden we al zo vaak gelopen. Wij samen, jij en ik. Maar jij ging verder. Ik bleef verbaasd achter. Verbaasd, omdat ik ieder woord dat je tegen me zei geloofd had. Hoopvolle woorden. Woorden waarvan ik dacht dat ze garant stonden voor een mooie toekomst. Woorden, waarmee je me overviel. Nu heb je me weer overvallen. Deze keer met je vlucht. De wind heeft je meegenomen. Soms waai je nog even terug, dan spreek je weer die lieve woorden. Dan wil ik je weer terug en je helemaal voor mezelf hebben, maar dat gebeurt niet. Ik heb je namelijk niet te pakken. Je bent niet van mij. Ik ben niet van jou. De wind moet gaan liggen of een andere koers aannemen, dan kan het nog gebeuren. Dan heb ik je bijna.

Bevrediging van woorden

De taal van de liefde gaat om de bevrediging van de woorden. De taal van de liefde kan op twee manieren gesproken worden. De eerste manier, is meteen de mooiste manier. Puur en zacht. De taal zoals zij ooit bedoeld was. Je moet deze taal met gevoel voor de liefde spreken. De tweede manier is de ongecontroleerde manier van spreken. Hard en wild. Zinloos, wanneer je die taal spreekt.

De taal van de liefde, beter kon hij het niet noemen. Het was donker, een uur of vier ’s nachts en ergens eind december. Hij was net terug van een stapavond met zijn huisgenoten. Hij had Utrecht weer onveilig gemaakt. In de ene hand hield hij een flesje bier, in de andere hand zijn pen. Door het kleine lichtje dat er brandde, oogde zijn kamer mysterieus. Sporen van de avond ervoor waren nog te zien. Overal asbakken met sigarettenpeuken, lege flesjes bier, een paar flessen wijn. De dames wilden immers ook wat. Maar nu zat hij aan zijn bureau en schreef. Niets meer dan dat. Hij schreef. Waarom, wist hij ook niet. Hij schreef niet zo vaak namelijk, en zeker niet ’s nachts na het stappen.

Terugdenkend aan het afgelopen jaar, dacht hij aan alles wat 2010 hem had gebracht. Deze nacht was een goed moment om te schrijven over zijn herinneringen van het laatste jaar. De woorden bleven komen, zo snel als de sneeuwvlokjes langs het raam vielen, zo snel kwamen de woorden op papier. Hij schreef over de taal van de liefde. Wanneer de taal van de liefde spreekt, komen twee lichamen samen. Ze verstrengelen zich heel gemakkelijk tot een geheel. Seks, hij hield er van. Daar kwam hij eerlijk voor uit. Hij was jong en hij genoot. Ze konden hem niks maken.

Vroeger was dit anders. Toen hij een jaar of zestien was, bekeek hij alles veel serieuzer. Seks was iets wat je met je vriendin deed, anders niet. Dan was je een ‘player’ en daar wilde hij niet voor aangezien worden. Daar voelde hij zich toch echt te goed voor. Tot hij ging studeren en zijn houding veranderde. Als het kon, ging hij iedere avond stappen. Meisjes, die waren er genoeg. Jonge vrouwen eigenlijk. Ze waren in overvloed en deden niet zo moeilijk. Avontuurlijke meisjes, die vond hij het leukst. Het afgelopen jaar was hij dan ook regelmatig in een steegje beland of met een vrouw in zijn bed. En heel af en toe werd hij de volgende morgen wakker in een bed dat hij niet kende.

‘Ik geniet van seks, meer dan wie dan ook’, schreef hij. Maar dat zette hem aan het denken. Want wanneer hij een avontuurtje heeft, is dat meer geile seks. Hard en wild, maar ontzettend leuk. Net als een achtbaan eigenlijk. Je wilt zo graag, hebt even plezier en voor je het weet is het weer voorbij. Hij dacht terug aan de momenten dat hij wild van verlangen naast haar in bed had gelegen. Die momenten waarop zijn handen trilden, hij zijn lijf niet meer onder controle had. Hij wilde haar, alleen nog maar haar. Wanneer hij klaargekomen was, kon hij er weer tegen aan. Zweet op zijn voorhoofd, op zijn buik, overal. Maar zo’n avontuurtje bracht hem niet van de wijs. Het was routinewerk geworden. Hij wist niet beter, want hij deed het iedere week. Hij neukte maar wat in het rond, zolang zijn verlangens bevredigd werden, hoefde hij niet te klagen.

Toch waren er dit jaar ook momenten geweest dat hij serieus met een meisje bezig was. Momenten die hij veel meer koesterde dan die loze nachtelijke momenten. Deze momenten waren hem lief, net zo lief als het meisje waar hij nu over schreef. Hij was verliefd op haar. De seks die hij met haar had was zoveel mooier, intenser vooral. Daar draaide het niet om het klaarkomen, daar ging het om elkaar. De blikken in haar ogen zeiden genoeg. Haar lijf tegen zich aan, warm en zacht. Zijn handen overal. Zijn handen die ieder plekje van haar naakte lichaam wilden voelen. Haar zoenen op zijn buik, op zijn borst. Wat wist ze goed wat hij lekker vond. Het was puur, pure liefde.

‘De taal van de liefde gaat om de bevrediging van de woorden. De taal van de liefde kan op twee manieren gesproken worden. De eerste manier, is meteen de mooiste manier. Puur en zacht. De taal zoals zij ooit bedoeld was. Je moet deze taal met gevoel voor de liefde spreken. De tweede manier is de ongecontroleerde manier van spreken. Hard en wild. Zinloos, wanneer je die taal spreekt. En daarom, al is het alleen maar voor jou, ga ik in 2011 alles anders doen.’ Met die woorden sloot hij zijn verhaal af.

Brief aan mijn jongere ik

Voor jou,  


Dag meisje dat altijd lacht. Jij, nieuwsgierig als je bent, vraagt je vast af waarom je deze brief van mij krijgt. Een brief van jezelf, twaalf jaar later. En nog meer vraag jij je waarschijnlijk af waarom ik je zo raar aanspreek en je niet gewoon bij je voornaam noem. Dat ga ik je allemaal vertellen. Heb nog even geduld, het wordt zo allemaal duidelijk.

Moet je jou daar nu zien zitten in de tuin. Het is volop zomer en je geniet van de vakantie. Je geniet van de zon en de witte vlindertjes die voorbij vliegen. Met vlinders ga jij later nog een hoop hebben. Ze staan symbool voor wie jij bent. Je beschrijft er je leven mee. Jij ziet jezelf straks als een vlinder, wanneer je achttien bent en dezelfde leeftijd hebt als ik nu heb. Je bent dan een jonge vrouw, die de weg van rups naar vlinder heeft afgelegd. Nu ben je nog een rupsje, een klein meisje van zes jaar. Misschien moet ik je daarom wel ‘rups’ noemen. Je zegt zelf namelijk tegen je broertje dat je al een ‘grote meid’ bent. Je bent jong, nog niet zelfstandig en afhankelijk van anderen, maar je zou wel graag zelfstandig zijn. Het liefst ontpop jij je van rups naar vlinder, maar zo makkelijk gaat dat niet. Je moet eerst nog een hoop dingen leren en veel meemaken. Maar dat komt wel goed de komende twaalf jaar.

Wanneer je achttien bent en je de middelbare school achter je laat om Journalistiek te gaan studeren, wil je echt zelfstandig zijn. Je hebt dan de weg naar volwassenheid bereikt en vliegt als vlinder verder. De wijde wereld is het doel dat jij voor ogen hebt. Je gaat niet ver van huis, maar toch. Waalwijk verlaat je voor Tilburg. De plek die altijd je thuis is geweest, waar je zoveel mooie herinneringen aan hebt, ga je verruilen voor een stad die er toe doet. De stad waar het leeft, waar het druk is en jij je geen moment verveelt. Je krijgt er nieuwe vrienden, ontmoet er mensen die net zo zijn als jij. Nu vraag jij je af wat ik bedoel, hoe jij dan bent. De zon schijnt fel daar in de tuin, je knijpt je oogjes fijn. Met mensen die net zo zijn als jij, bedoel ik mensen die ook van schrijven houden, mensen die begaan zijn met de wereld om hen heen. Zo ben jij ook. Ja jij, dat meisje met die vrolijke vlechtjes in het haar en je favoriete jurkje aan. Ik zie je wel stiekem in het raam gluren, ontdekkend dat je een raam heel goed als spiegel kunt gebruiken. Je voelt je weer net zo mooi en trots als toen je bruidsmeisje was op de bruiloft van je oom en tante.

Ik wil je ook vertellen dat je later heel veel schrijft. Nog meer dan dat je nu al doet. Je gaat verhalen schrijven en allerlei gedachtes op papier zetten. Gedachtes die je met de mensen om je heen deelt. Je houdt er straks van om met woorden en zinnen te spelen, dit is terug te zien in de gedichten die je schrijft. Je droomt er van om later een eigen roman of gedichtenbundel te schrijven. Een eigen column in de krant zie je ook wel zitten.

Je leest het: dromen heb je genoeg. Nee, na twaalf jaar is er niets veranderd. Een dromer ben je nog steeds. Soms leef je in je eigen wereldje, maar ik kan je zeggen: het is heerlijk.

Verder ben je ontzettend positief en lach je altijd. Daar sta je zelfs een beetje bekend om. Hebben mensen het over jou, dan krijg je te horen: “Daphne, dat meisje dat altijd lacht.” Jij vindt dat je moet genieten van het leven en doet dit als studente dan ook vol overgave. Uitgaan behoort tot je wekelijkse bezigheden. Een drankje doen met vrienden in de kroeg, muziek op de achtergrond, leuke mannen om je heen en je bent al gauw tevreden.

Tja, die mannen dus. Toen je die eenmaal ontdekt had, wist je niet meer van ophouden. Tenminste, met het stappen vond je het heerlijk om succes te boeken. Maar lieve Daphne, onthoud goed: als jij straks gaat stappen, besef dan dat je succes niet altijd als een prijs moet zien. Op succes moet je trots zijn. Laat het dus niet uit de hand lopen, want dan ben je het succes niet waard.

Ik had het net al met je over de mannen. Laat ik daar maar meteen wat meer over vertellen en je wat dingen zeggen over de liefde. Je komt er vanzelf achter dat de liefde net zoals de wind langs de seizoenen reist. Soms is de liefde kil en guur, waardoor je koud van binnen wordt. Huiverig, net als in de winter. Maar de liefde heeft ook een andere kant. Liefde kan heel mooi zijn. Zo mooi, dat je het er warm van krijgt. Warm, omdat je merkt dat de passie overal is. Vergelijk het met een zwoele zomeravond. Maar liefde kan je ook laten opbloeien, zoals de lente het land verrijkt met al zijn pracht.

Meer heb ik je eigenlijk niet te vertellen, maar ik wil je nog wel wat dingen mee geven. Gewoon wat wijze lessen van je oudere ik. Lees deze brief over een paar jaar nog eens, dan zal je het vast beter begrijpen.

Blijf altijd jezelf en trek je niets van anderen aan. Want als jij blijft lachen, zoveel als ik nu doe, straal je uit wie je van binnen bent. Iets mooiers kun je de mensen niet geven. Ik wil je op het hart drukken om altijd te blijven schrijven, dan komt die roman of gedichtenbundel er vanzelf wel. En bovenal: geniet van de dingen die je doet, doe alles wat er in je opkomt en vergeet ondertussen niet je dromen waar te maken.

 
Lieve Daphne, ga je eigen weg als vlinder en kleur de lucht met je vleugels.

 
Je oudere ik,
Daphne

De wereld door de ogen van een kind

Met het roze emmertje in haar hand liep ze de vele trappen af van de flat waarin ze woonde. Het was een mooie dag. Ze hield van de zomer en ze hoefde niet naar school. De zon scheen op haar armen, haar vlechtjes wapperden in de wind. Het zomerbriesje dat er waaide, deed haar jurkje opbollen. Ze voelde zichzelf net zo mooi als de ballerina die ze op haar slaapkamer had staan. Ze lachte en begon te huppelen.

Eenmaal aangekomen bij de grote parkeerplaats die voor de flat lag, ging ze voorzichtig zitten. Ze zette het emmertje neer en haalde er het gele stoepkrijt uit. IJverig en vol overgave begon het meisje met het inkleuren van de zon. Een grote ronde cirkel en lange zonnestralen die heel ver reikten. Daarna waren met het blauwe en witte krijt de wolken aan de beurt. Trots keek ze naar de heldere lucht die ondertussen ontstaan was. Van regen hield ze niet. Het leek wel of de mensen dan iets treurigs hadden, alsof iedereen met de regen mee huilde. Haar lucht bestond alleen maar uit witte wolkjes en heel veel zon.

In de lucht vlogen vogels fladderend en tsjilpend rond. Net als het meisje leken ze van deze dag te genieten. Ze haalde alle kleurtjes uit het emmertje. Roze, rood, oranje, groen en paars. Haar tekening moest vrolijk worden, met alle kleuren van de regenboog. Ze tekende vlinders en bloemen, kwispelende hondjes en een grote speeltuin.

Van al het tekenen en kleuren kreeg ze het wel warm. Het meisje besloot even in de schaduw te gaan zitten en daarna weer verder gaan. Terwijl ze naar haar tekening keek, dacht ze aan de dingen die ze in boekjes gelezen had en waarover opa zo mooi kon vertellen. Ruzies, pesterijen, oorlog, pijn. Ze werd er verdrietig van. Ze snapte niet dat mensen elkaar niet aardig konden vinden of elkaar uitlachten. Iedereen is toch even aardig, dacht ze bij zichzelf. Dat bracht haar op een idee.

Snel ging ze verder met haar tekening. Ze tekende witte mensen, bruine mensen, gele mensen en oranje mensen. Alle mensen stonden hand in hand en iedereen op haar tekening was even mooi en even aardig. Niemand keek verdrietig of boos, ze lachten allemaal. Na een tijdje was ze klaar. Ze deed een paar stapjes achteruit en keek stralend naar de kleurrijke tekening die bijna de hele parkeerplaats bedekte.

Ze keek omhoog naar de flat. Misschien zat haar mama wel op het balkon, dan kon ze haar tekening zien. Maar niet alleen haar moeder zat op het balkon, vele mensen waren op hun balkon gaan staan en keken over de rand naar beneden naar de tekening van het meisje. Velen kregen als vanzelf een lach op hun gezicht, sommige mensen raakten ontroerd en weer een ander dacht terug aan vroeger. Ze zagen een nieuwe wereld, de wereld zoals hij eigenlijk zou moeten zijn, door de ogen van het meisje.