Zevenhonderdvijftig dagen

Schrijf je me een gedicht, vroeg je.
Alsjeblieft, één keer?
Voor twee jaar liefde, samen koken,
twee jaar praten over politiek.

Pas zevenhonderdvijftig dagen gesproken,
goed voor vijfduizend foto’s op WhatsApp.
Van het eerste ijsje op de eerste lentedag,
waar geen zonnestraal bij kijken kwam.

Maar met mijn arm in de jouwe
hadden we het warm genoeg:
je vertelde over die armzalige containerwoning
en het lukte me niet de kou te voelen.

Zie je ook hoe we op elke foto lachen?
Kijk ons daar, in Rotterdam, Athene of Spanje.
Hoe jij mij aan de hand,
en ik me nieuwsgierig mee liet voeren.

Nu schrijf ik je dan eindelijk, 
maar waar te beginnen
als de liefde zo groot is
dat het al het gewone overstijgt?

Die liefde, die groter is dan ‘ik hou van je’
of elke avond een welterustenzoen.
Nee, om je te laten weten hoe groot,
moet ik je ook wat vragen.

Om bij me te blijven.
Alsjeblieft, altijd?

Liever liefde

We moeten meer lachen,
we moeten meer sporten,
we moeten harder werken,
we moeten gezonder eten en

vooral niet aan gisteren denken.
Maar van al die ‘moetens’ vergeet ik ‘tens’
en blijft vooral ‘moe’ bij me hangen.
Moe word ik van alles dat moet.

Want wat moet dat zijn nou net die dingen,
die we allemaal al hebben
en tegelijkertijd zovelen ook weer niet,
omdat ze het kwijt zijn of achterlieten.

Een dak boven je hoofd,
brood op de plank,
warm water uit de kraan
en een deken om je heen.

Maar waar blijft warm water,
als de kraan niet stroomt,
hoe wordt een deken warm,
als je dat met niemand delen kan.

Wat is warmte als de haard
niet wordt gestookt, als herinneringen
teruggaan naar een plek die niet meer bestaat.
Dan zal het kippenvel op je armen nooit verdwijnen.

Daarom kies ik liever liefde. Liever
dan sporten, harder werken of gezond eten.
Als we liever zijn voor elkaar heeft niemand nog
een deken nodig en is warmte overal te vinden.

Eeuwig

Er is geen leven zo eeuwig
als mijn herinneringen aan jou.
In tegenstelling tot wij mensen
vergaan ze niet.
De herinneringen aan jou
en aan de mensen van wie we houden
veranderen hoogstens met de seizoenen mee van kleur.

Dat beseffen we maar al te goed

op herfstdagen als deze
wanneer de zon bijna achter de bomen verdwijnt
en de bladeren langzaam hun groen verliezen,
net zo lang tot ze van de bomen vallen en er niets meer is.
Niets dan enkel onze gedachten aan hoe het ooit was.

Straks, als de lange winternachten mistig worden

en er sneeuwvlokjes vallen,
is het net of het heelal zachtjes huilt en zijn verdriet
maar moeilijk kan verbergen,
net als iedereen die van je hield.
Want er is geen leven zo eeuwig
als onze herinneringen aan jou.

Tot er niets meer is

Het is de nazomerzon die de bladeren perfect bruin kleurt en ervoor zorgt dat ik, als ik naast je op mijn bed zit, alleen maar kan denken dat het een prachtige herfst wordt. Voor het raam nippen we van onze thee, fluisteren dezelfde woorden als we afgelopen avond deden en kijken naar de straat beneden.

De mensen lachen en groeten. Het meisje op de fiets, de vrouw met de hond en de man met zijn zoon, allemaal zeggen ze elkaar gedag. Een enkele keer kijken ze omhoog, vangen onze blik en zwaaien dan. Wij zwaaien terug. Je drukt me tegen je aan, steekt je duim omhoog en knikt met alle trots die je in je hebt naar de mensen beneden. Ze knikken bevestigend. Alsof ze willen zeggen dat je me nooit meer los moet laten en de winter nooit zal komen. Alsof onze thee nooit afkoelt. Alsof de bladeren net zo mooi van kleur zullen blijven als ze vandaag zijn.

We blijven de hele dag op bed liggen, net zo lang tot de zon achter de bomen verdwijnt en de bladeren langzaam hun kleur verliezen. Net zo lang tot ze van de bomen vallen en er niets meer is.

Zomer

Ik wil me weer voelen
als afgelopen zomer
maar dan nog langer
en liever nog langer dan lang

Ik wil me weer voelen
als toen jij me kuste
en je handen op plekken gingen waar
de zee die dag ook was geweest

Van de muze en de liefde

Wanneer ik mijn zaterdagmiddag
in bed met dichtbundels doorbreng,
ben jij er ook een beetje bij.

Dan is het net of de dichter zijn woorden
uit mijn hoofd gestolen heeft
en het niet zijn,
maar mijn stem is
die spreekt.
Over jou.

Van de muze en de liefde
Maar de liefde wat is dat dan?
Van hoe we een appel deelden
– ieder een hapje één voor één –
waardoor er een hartje in de vrucht ontstond.
Het is de eenvoud die de liefde maakt,
sprak jij.

De dichter die beweert
dat sommige dingen oneindig zijn.
Maar dat ben ik niet met hem eens:
als klein kind wist ik immers al
dat er ooit een einde zou komen
aan de onbezorgdheid van bloemenjurkjes
en vlechtjes in het haar.

Want de liefde is niet oneindig.
Alleen heel soms, wanneer de muze
haar bestemming gevonden heeft.
Jij bent mijn mannelijke muze.
Maar deze zaterdagmiddag ben je spoorloos.

Bindmiddel

“Het is de illusie die ons kwelt”, zei je. Er was niet eens een kleine aarzeling in je stem te horen. “De illusie dat alles volgens een vast stramien moet gaan”, vervolgde jij je zin. Ik antwoordde niet. Ik keek je aan. Ik bestudeerde je gezicht. Op je voorhoofd waren nog wat kleine zweetdruppeltjes te zien. Je haar zat wild, maar dat maakte je nog stoerder dan je al was. Je nam een slok van je rode wijn. We dronken altijd rode wijn na de seks. Een gewoonte die we ons vanaf het begin dat we elkaar zagen aangeleerd hadden.

Het was donker in de kamer. Er brandden alleen wat kaarsen die jouw gelaatstrekken verlichtten. De gordijnen waren half dicht. Een strook licht van de lantaarnpaal in de straat viel neer op de kleren die over de grond verspreid lagen. Jij wilde verder praten, maar ik legde mijn vinger op je lippen. Ik wist wat je ging zeggen en ik zei dat je het vooral niet moest zeggen. Ik wilde het niet horen. Niet uit jouw mond. Ik geef de touwtjes niet graag uit handen. Tot ik verliefd ben, dan binden de touwtjes zich als een strik om mijn hart. Mijn hart is dan niet langer meer van mij, maar een cadeautje bestemd voor de man die de touwtjes heel langzaam steeds een beetje losser weet te krijgen.

Je was er nog niet aan toe. Niet nu. “Misschien straks.” Het klonk niet veelbelovend. Ik wilde horen dat we het in ieder geval konden proberen en dat we dan wel verder zouden zien. Wat ‘verder’ was, dat wist ik eigenlijk niet. Niets liever wilde ik dat ik alles kon invullen met de juiste woorden. Woorden waarmee ik je kon overtuigen. Ergens wist ik dat je gelijk had en dat we niet op deze manier door konden gaan. Maar niets is moeilijker dan een einde maken aan iets moois. Dat iets tastbaars daarna alleen nog maar een herinnering is, wilde ik voorkomen. Het einde stelde ik graag nog even uit.

Je zweeg. Je had alles gezegd. Je schonk jezelf nog een vol glas wijn in, alsof alles dan ineens zoveel makkelijker werd. Ik wilde voor de laatste keer mijn hoofd op jouw borst leggen. Jij sloeg een arm om mij heen, waardoor je wijn knoeide. We keken naar de kringen die zich in de witte lakens vormden. Wat overbleef na deze avond, was voor altijd zichtbaar in mijn bed. Mijn kussen en haren roken naar jou. Die typische geur die me altijd naar jouw lichaam deed verlangen. Ik zag hoe de afdrukken van jouw kussen op mijn borsten bijna verbleekten bij de vlekken van de rode wijn. Er bleef steeds minder van ons over.

Terwijl ik langzaam de laatste slok dronk, bedacht ik me dat rode wijn geen bindmiddel is.