Loop je even met me mee naar buiten? Verder niets. Alleen maar lopen. Naast elkaar. Mijn arm in de jouwe gehaakt. Onze voeten die gelijk lopen waardoor het lijkt alsof we eigenlijk één persoon zijn, enkel gescheiden door de wind die door de kieren van onze schurende lichamen waait.
Loop je even met me mee naar buiten? Dan pak ik je hand en voel ik de warmte van jouw vingers die die van mij verwarmen. Dan vertel ik je hoe ik ’s morgens als je net weg bent de kleine haartjes van je borst in mijn bed vind. Tevreden gekruld liggen ze dan op mijn kussen en verstopt onder mijn dekbed. Hoe diezelfde haartjes als ik ga douchen nog van mijn lichaam af stromen.
Hoe ik later je zwarte sokken op de grond vind, vervolgens zie dat die van mij er niet meer liggen en jij dus met die van mij aan naar huis bent gegaan. Hoe ik me dan besef dat we dezelfde sokken hebben, die van jou misschien alleen wat groter. Als ik dan een paar dagen later schone sokken uit m’n kast pak en ze aantrek, kan ik ze bijna optrekken tot aan mijn knieën. Jouw sokken.
Loop je even met me mee naar buiten? Dan vertel ik je dat ik nooit meer terug naar binnen wil.