Schrijf je me een gedicht, vroeg je.
Alsjeblieft, één keer?
Voor twee jaar liefde, samen koken,
twee jaar praten over politiek.
Pas zevenhonderdvijftig dagen gesproken,
goed voor vijfduizend foto’s op WhatsApp.
Van het eerste ijsje op de eerste lentedag,
waar geen zonnestraal bij kijken kwam.
Maar met mijn arm in de jouwe
hadden we het warm genoeg:
je vertelde over die armzalige containerwoning
en het lukte me niet de kou te voelen.
Zie je ook hoe we op elke foto lachen?
Kijk ons daar, in Rotterdam, Athene of Spanje.
Hoe jij mij aan de hand,
en ik me nieuwsgierig mee liet voeren.
Nu schrijf ik je dan eindelijk,
maar waar te beginnen
als de liefde zo groot is
dat het al het gewone overstijgt?
Die liefde, die groter is dan ‘ik hou van je’
of elke avond een welterustenzoen.
Nee, om je te laten weten hoe groot,
moet ik je ook wat vragen.
Om bij me te blijven.
Alsjeblieft, altijd?