Zevenhonderdvijftig dagen

Schrijf je me een gedicht, vroeg je.
Alsjeblieft, één keer?
Voor twee jaar liefde, samen koken,
twee jaar praten over politiek.

Pas zevenhonderdvijftig dagen gesproken,
goed voor vijfduizend foto’s op WhatsApp.
Van het eerste ijsje op de eerste lentedag,
waar geen zonnestraal bij kijken kwam.

Maar met mijn arm in de jouwe
hadden we het warm genoeg:
je vertelde over die armzalige containerwoning
en het lukte me niet de kou te voelen.

Zie je ook hoe we op elke foto lachen?
Kijk ons daar, in Rotterdam, Athene of Spanje.
Hoe jij mij aan de hand,
en ik me nieuwsgierig mee liet voeren.

Nu schrijf ik je dan eindelijk, 
maar waar te beginnen
als de liefde zo groot is
dat het al het gewone overstijgt?

Die liefde, die groter is dan ‘ik hou van je’
of elke avond een welterustenzoen.
Nee, om je te laten weten hoe groot,
moet ik je ook wat vragen.

Om bij me te blijven.
Alsjeblieft, altijd?

De koning zonder kroon

Ik zie je zitten in het vliegtuig, ogen gesloten,
de aanblik van Rio is niet langer te verdragen. Een zucht ontsnapt.
De wanhoop verraadt dat je zelf ook niet weet hoe je van Waalwijks
jongetje ineens de Lord of the Rings werd, die viel, opstond en weer onderuitging.

De finale was bereikt. De koning zou voor het oog van
de hele wereld zijn zetel betreden, voor het oog van al zijn
vijanden die hun zwaarden al gereed hadden.
In jouw Waalwijk waren ze trots en proostten ze met je mee.

Niet lang, want wat volgens de Waalwijkse morele brigade
bij één biertje moest blijven, werd in hun ogen een hele krat.
Zo verloor je van jezelf en van de stad waar je, vrees je nu,
voor de meesten alleen een held bent als je nooit de regels schendt.

Want wie niet van zijn fouten wil leren, zal blijven falen.
Maar wie zelf wel eens de fout in is gegaan, weet dat je
een misstap niet voorkomt, als niemand meer in je gelooft.
En ik denk terug aan de enige keer dat we elkaar ontmoetten.

Het was en jaar of acht geleden, toen ik als jong meisje
bij het bekendste rookworstenwarenhuis werkte
en jij plots voor me stond. Je was intussen al een aantal jaar
onze Waalwijkse koning van de ringen.

Had je je kroon toen maar gedragen, dan kwam je misschien
nog boven de toonbank uit. Je bestelde een rookworst
en ik stelde me voor hoe ik later, als jij nog steeds
de ringenkoning zou zijn, zou zeggen:

Aan deze Olympisch Kampioen heb ik ooit een worst verkocht.
Het zal bij een voorstelling blijven.

Daphne van Breemen

Dit gedicht droeg ik tevens (in een verkorte versie) voor op 9 augustus in het Radio 1-programma Met het Oog op Morgen (NOS). Dit fragment is hier terug te luisteren. Daarnaast stond het volledige gedicht op de voorpagina van het Brabants Dagblad, editie De Langstraat:

daphne

Liever liefde

We moeten meer lachen,
we moeten meer sporten,
we moeten harder werken,
we moeten gezonder eten en

vooral niet aan gisteren denken.
Maar van al die ‘moetens’ vergeet ik ‘tens’
en blijft vooral ‘moe’ bij me hangen.
Moe word ik van alles dat moet.

Want wat moet dat zijn nou net die dingen,
die we allemaal al hebben
en tegelijkertijd zovelen ook weer niet,
omdat ze het kwijt zijn of achterlieten.

Een dak boven je hoofd,
brood op de plank,
warm water uit de kraan
en een deken om je heen.

Maar waar blijft warm water,
als de kraan niet stroomt,
hoe wordt een deken warm,
als je dat met niemand delen kan.

Wat is warmte als de haard
niet wordt gestookt, als herinneringen
teruggaan naar een plek die niet meer bestaat.
Dan zal het kippenvel op je armen nooit verdwijnen.

Daarom kies ik liever liefde. Liever
dan sporten, harder werken of gezond eten.
Als we liever zijn voor elkaar heeft niemand nog
een deken nodig en is warmte overal te vinden.

Boven de daken

Ze dacht dat ze boven de daken vrij was, tussen de wolken
die, hoewel ze lager hingen dan ze zich herinnerde,
net zo snel voorbijdreven als op een warme dag in juli
als ze lag in het gras.

Meedeinen op de wolken zou ze
en vooral niet naar beneden kijken
waar het donker in de straten hing.
Want boven de daken zou ze zijn vrij zijn

tussen de van vrede zingende vogels
die de zovele krassende kraaien negeerden.
Haar vleugels uitslaan zou ze daarboven
omdat het nergens anders mocht.

Zou de zon haar dan zeggen 
dat het einde een illusie is, dat ze zich het kwaad
heeft verbeeld, de stemmen niet gehoord
en de overwinning straks zacht zegeviert?

Ze dacht dat ze boven de daken vrij was, maar ze wist niet
dat daar bommenregens uit vliegtuigen werden gelost.
Leven en lijf waren hier niet tegen bestemd
en eensklaps werd ze uit haar lijden verlost.

De zon zei niets en gaf haar,
het leed verzwijgend, enkel haar vrijheid terug.

Daphne van Breemen, 4 en 5 mei 2015

Dit gedicht verscheen ook op cjp.nl onder de naam ‘CJP doet het met dichters: Daphne van Breemen‘.

Zomer

Ik wil me weer voelen
als afgelopen zomer
maar dan nog langer
en liever nog langer dan lang

Ik wil me weer voelen
als toen jij me kuste
en je handen op plekken gingen waar
de zee die dag ook was geweest