Als je weer je hart volgt en het juiste werk doet

Met de woorden ‘Ik ga weer terug naar dat wat ik het allerliefst doe: schrijven en (journalistieke) verhalen vertellen’ sloot ik een half jaar geleden mijn laatste blog af. Met deze belofte aan mezelf was de terugweg naar werk in de journalistiek of mediawereld begonnen. En jawel, die tocht (lees: veel koffies en LinkedIn-stalksessies) leidde ertoe dat ik als freelancer aan de slag kon bij Allerhande, het culinaire magazine van Albert Heijn.

Wie mij ook maar een beetje kent of op Instagram volgt (@daphnebreemen voor heel veel eten), weet één ding: als ik niet aan het schrijven ben, dan ben ik aan het koken. Of ik nu snel een soep in elkaar flans of een zes-gangenmenu op tafel zet, het is voor mij wat yoga voor de rest van mijn generatie is: de ultieme ontspanning. Hetzelfde geldt voor schrijven. Hoe mooi is het dan dat ik mijn twee grootste passies nu kan combineren bij een culinair magazine?

Op de online redactie van Allerhande verricht ik keyword- en SEO-research voor de nieuwe themapagina’s van allerhande.nl, om nog beter inzicht te krijgen in wat Nederland eigenlijk écht wil eten. Hiervoor zet ik niet alleen allerlei online (marketing-)searchtools in, maar ook mijn culinaire kennis. Daarnaast ondersteun ik de online redactie op het gebied van social media, webcare en het schrijven van online content en trendrapporten. Dus als je je hart volgt, sterker nog: dúrft te volgen, kom je uiteindelijk altijd achter het juiste bureau terecht. Dat besefte ik toen ik 2019 op het strand van me afschudde.

2020 barstte los en er kwam een nieuwe opdrachtgever bij. Vorige week begon ik als freelancer op de internetredactie van de Volkskrant. Als online redacteur zorg ik meerdere dagen per week voor de selectie, presentatie en verspreiding van de Volkskrantartikelen op volkskrant.nl en social media. Tevens schrijf ik samenvattende artikelen en nieuwsbrieven. Ik ben dus weer terug op de plek waar ik acht jaar geleden als freelancer begon: de dagbladjournalistiek. Het voelde meteen als thuiskomen! Gelukkig heb ik ook nog steeds tijd voor andere opdrachtgevers, zoals schrijven voor het magazine Hello Zuidas. Of misschien wel voor jou?

Op werkgebied kan dit jaar nu al bijna niet meer stuk. De journalistiek ontving me opnieuw met open armen en de culinaire wereld verwelkomde mij net zo hartelijk. Dus, zeg ik: proost, op alles wat nog komen gaat!

Terug naar het fulltime schrijven

Mijn geliefde typemachine gebruik ik al een tijdje minder dan ik zou willen. Als mijn oma – die me haar oude typemachine jaren geleden gaf – op dat moment wist dat ik het ding ooit niet meer dagelijks aan zou raken, had ze me ‘m nooit gegeven.

De typemachine, die je overigens echt in mijn huis vindt en ook echt van oma was, is een metafoor voor mijn schrijven. Ik doe het minder dan ik wil. Sinds het voltooien van mijn master, twee jaar geleden, leek het me verstandig mijn carrièrepad uit te breiden met werkervaring buiten de journalistiek. Alles voor dat indrukwekkende CV!

Eerst schreef ik tijdens een traineeship voor een educatieve uitgeverij. Ruim een jaar geleden kwam ik terecht bij Museum Ons’ Lieve Heer op Solder in Amsterdam. Daar ging ik in een parttime functie (4 dagen per week) onderwijsmarketing en PR doen, zoals ik hier eerder schreef. Intussen is daar de functie projectleider (ad interim) bijgekomen. Heel leuk, zo’n uitgebreid CV: het bracht veel goede kansen, mooie ervaringen én nieuwe vaardigheden met zich mee. Maar de andere kant is dat ik veel minder aan schrijven toekom. Die ene vrije dag in de week is te weinig voor grote producties. En half werk wil ik niet leveren. Er is alleen nog ruimte voor kleine klussen. Zo schoof ik mijn typemachine grotendeels naar de achtergrond, onder het mom: fulltime schrijven komt vanzelf wel weer!

Dat moment breekt nu – een jaar later – al aan. Schrijven hoort bij mij en ik mis het. Aan alleen de kleinere klussen heb ik niet genoeg. Daarom is het tijd voor een omslag: per 1 oktober loopt mijn contract bij het museum af en dan stop ik daar. Ik ga weer terug naar dat wat ik het allerliefst doe: schrijven, (journalistieke) verhalen vertellen. Daarom zoek ik nu naar een nieuwe baan als redacteur, die ik eventueel kan combineren met freelancen. Een beter vooruitzicht is er niet!

Heb jij de ultieme baan, tip of opdracht voor me? Schroom niet en laat het me weten! Ik kijk ernaar uit.

Mijn lieftallige Aladdinkamer

Met een beetje weemoed en een heleboel nostalgie ging ik een paar maanden geleden na bijna twee jaar terug naar de Aladdinkamer. Ik was er sinds mijn afstuderen niet meer geweest. De weg ernaartoe bestond nog uit evenveel trappen (die verdomde duizend treden!), de gang met alle bestuurskamers rook nog steeds hetzelfde (muf!) en de Toren van Babel die uit de prullenbak groeide was nog net zo hoog als voorheen (zijn er nog steeds muizen?). Maar daar, aan het einde van de gang, lachte de nog altijd vrolijk beplakte deur van de Aladdinkamer mij toe: er was licht aan het einde van de tunnel.

Mijn lieftallige Aladdinkamer, wat had ik je gemist! Een grote glimlach op mijn gezicht, daarna kwam de schrik. Het Perzisch tapijt op een andere plek, de tafel verschoven, nieuwe foto’s aan de muur en er stonden een stuk minder lege flessen in de hoek dan toen ik in 2016-2017 voorzitter was. Zeg huidig bestuur, jullie drinken toch nog wel een wijntje tijdens de vergaderingen? Hoe dan ook, het voelde niet langer als ‘mijn’ lieftallige kamer. Alhoewel, de muur was nog net zo rood, de quotes die erop hingen net zo grappig en de uitstraling nog net zo knus.

Fjieuw! Misschien kwamen mijn herinneringen meer met de werkelijkheid overeen dan ik in eerste instantie dacht. De tijd gaat verder, maar ook weer niet. Op dat moment stond de klok even stil. Ik dacht terug aan die warme zomerdag, eind augustus 2016. We kregen de sleutels van de Aladdinkamer en blijer konden we niet zijn. De eerste twee Aladdinbesturen hadden het zonder bestuurskamer moeten doen. Aan Bestuur III, oftewel Eline, Noa, Annemieke en mij, de eer om er onze heilige plek van te maken. De heilige plek van álle Aladdini.

En dat werd het. De kamer was het borrelcafé, de kantine, vergaderzaal, studiezaal, bibliotheek, dansvloer én huiskamer ineen. Wat waren we trots op die plek. Wat bén ik trots op die plek. Want hoewel ik al bijna twee jaar geen voorzitter meer ben en zelden nog even langskom, vergeten zal ik de Aladdinkamer niet. Iedereen die ook maar een beetje betrokken is bij Aladdin, zal erkennen dat de kamer voor hem of haar heilig is. Want nee, de kamer is niet van mij. Zij is van Aladdin, van ons. Opdat ze dat nog maar heel lang mag blijven.

Deze column verscheen in juni 2019 in het lustrumtijdschrift van SV Aladdin, de studievereniging voor alle religiestudies van de Universiteit Utrecht. Het gehele magazine is hier te lezen.

Zevenhonderdvijftig dagen

Schrijf je me een gedicht, vroeg je.
Alsjeblieft, één keer?
Voor twee jaar liefde, samen koken,
twee jaar praten over politiek.

Pas zevenhonderdvijftig dagen gesproken,
goed voor vijfduizend foto’s op WhatsApp.
Van het eerste ijsje op de eerste lentedag,
waar geen zonnestraal bij kijken kwam.

Maar met mijn arm in de jouwe
hadden we het warm genoeg:
je vertelde over die armzalige containerwoning
en het lukte me niet de kou te voelen.

Zie je ook hoe we op elke foto lachen?
Kijk ons daar, in Rotterdam, Athene of Spanje.
Hoe jij mij aan de hand,
en ik me nieuwsgierig mee liet voeren.

Nu schrijf ik je dan eindelijk, 
maar waar te beginnen
als de liefde zo groot is
dat het al het gewone overstijgt?

Die liefde, die groter is dan ‘ik hou van je’
of elke avond een welterustenzoen.
Nee, om je te laten weten hoe groot,
moet ik je ook wat vragen.

Om bij me te blijven.
Alsjeblieft, altijd?

Uitbreiding op mijn CV: de wereld van marketing en PR

Als typisch kind van de generatie Y wil ook ik mijn carrièrekansen altijd vergroten. Tijdens mijn studie journalistiek – alweer een paar jaar geleden – leek het me al logisch om me ooit te ontwikkelen op het gebied van marketing en PR. Schrijven kan ik, een verhaal vertellen ook en contacten en relaties onderhouden doe ik dagelijks: drie dingen die je moet kunnen voor marketing en PR. Bovenstaande probeerde ik te combineren met mijn fascinatie voor religie.

Zo kwam ik in april 2018 terecht bij Museum Ons’ Lieve Heer op Solder in Amsterdam, waar ik onderwijsmarketing ging doen. De plek zelf is veel minder suf dan de naam doet vermoeden: alsof we een religieuze evangeliserende instelling zijn. Nou nee, gelukkig niet. We waren eeuwen geleden een katholieke plek, maar nu zijn we al 130 jaar een museum dat het religieuze label overboord heeft gegooid. Aan de hand van een bijzondere, roze (!) huiskerk uit de Gouden Eeuw vertellen we onze bezoekers namelijk over tolerantie. Toen, én nu. Dat doen we bijvoorbeeld met moderne kunst in nieuwe, tijdelijke tentoonstellingen.

Nu is daar een nieuwe functie bijgekomen. Vanaf vandaag doe ik ook de PR in het museum. Ik schrijf persberichten, onderhoud contact met de media en denk na over hoe we dingen naar buiten brengen.

Je hoeft me maar een beetje te kennen om te weten hoe blij ik ben met deze uitbreiding op mijn cv. In deze nieuwe functie kan ik mijn liefde voor schrijven, media en religie verbinden en ik ben ook nog eens actief in de culturele wereld: win-win. Welkom in de wereld van marketing én PR!


Foto zolderkerk: Isabel Janssen, Outsider.i.

Interview: ‘Veel gelovige LHBT’ers hebben angst voor verstoting uit hun gemeente’

Religie, LHBTQAI en feminisme gaan prima samen, maar hoe ziet dat er dan uit? Een vraag waar momenteel veel over wordt gediscussieerd. Nieuw Wij praat hierover met verschillende mensen in een serie interviews. Vandaag een gesprek met Stijn van der Woude (1993): christelijk, homoseksueel en predikant in opleiding. “In de kerk zoek ik de balans tussen vasthouden aan tradities en openstaan voor de moderne wereld, waarin LHBT’ers welkom zijn.”

Door Daphne van Breemen – verschenen op 24 november 2017 op NieuwWij.

Je rekent jezelf tot de LHBTQAI-gemeenschap, waarin plaats is voor iedereen die zichzelf niet per se tot heteroseksueel of tot een bepaalde gendervorm rekent. Jij identificeert je het meest met christelijke homo- en biseksuelen, lesbiennes en transgenders onder hen. Waarom?

“Ik ben zelf homoseksueel en christelijk. Daarom vind ik het interessant om mij vanuit persoonlijke ervaringen en een theologisch-pastorale interesse in te zetten voor deze doelgroep. Naar mijn idee is een belangrijke boodschap van mijn geloof: kom voor je medemens op! Aangezien ik zelf weet hoe lastig het kan zijn om je seksualiteit met je geloof te verenigen en wat voor problemen daarbij spelen, wil ik het beeld over christelijke LHBT’ers rechtzetten. Ik verdiepte me in deze doelgroep tijdens mijn stage bij LHBT-dominee Wielie Elhorst, die vorig jaar door de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) officieel werd aangesteld als eerste Nederlandse dominee voor homo’s, lesbiennes, biseksuelen, transgenders en alles daartussenin. Een goede zet van de PKN! Ik voerde tijdens die stage veel pastorale gesprekken met de meestal gelovige LHBT’ers en ik schreef mee aan een handreiking voor pastorale zorg aan gelovige transgenders. Daarnaast zijn Wielie en ik bezig met een praktisch boek over hoe kerken ‘roze vieringen’ kunnen organiseren.”

Wat is je tijdens die stage het meest opgevallen?

“Ik ben in ieder geval één probleem tegengekomen waar veel (gelovige) LHBT’ers bang voor zijn of mee worstelen: angst voor verstoting uit hun gemeente en leefomgeving. Gelukkig worden veel LHBT’ers wel gewoon geaccepteerd, maar ik denk dat er ook veel LHBT’ers zijn die wel eens een situatie hebben meegemaakt waarin ze twijfelden over hoe open ze konden zijn over hun geaardheid. Zeker in kerkelijke gemeentes ligt veroordeling gewoon snel op de loer. Soms door onbegrip, soms ook door een bepaalde interpretatie van de Bijbel. Voor gelovige LHBT’ers komt daar hun relatie met God natuurlijk nog bij, waarin ze om moeten gaan met een grote, zeer moeilijke discussie. Er is dus continue spanning tussen henzelf, de buitenwereld en God.
Los daarvan heeft de hele LHBTQAI-gemeenschap te maken met maatschappelijke spanningen omtrent dit thema. Neem bijvoorbeeld de mensen die zeggen homo’s ‘niet erg’ te vinden, maar terloops wel opmerken dat ze ‘niet aan me moeten komen’. Er is dus een verschil tussen tolereren en accepteren, ook in ons ‘tolerante’ Nederland.”

Hoe zorg je ervoor dat deze christenen in het reine komen met zichzelf en de Bijbel?

“Veel christenen die met hun geaardheid worstelen hebben last van mensen die hen veroordelen door middel van een letterlijke interpretatie van de Bijbel. Ze verwijzen vaak naar Leviticus, waarin geschreven staat dat mannen niet het bed met mannen mogen delen, zoals ze dat met een vrouw doen. Ook het bekende verhaal in Genesis, over Sodom en Gomorra, wordt er vaak bijgehaald. De standaard interpretatie hiervan is dat het om homoseksuele excessen gaat. Máár… wie goed leest kan ook ontdekken dat Sodom en Gomorra tevens over verkrachting gaat. Waarom hoor je daar nooit iemand over? Waarom wordt verkrachting niet erger gevonden? Het is maar net met welke bril je wil kijken.
Je moet echter wel kritisch blijven. Als je de brontalen en verschillende Bijbelvertalingen bekijkt, zie je bijvoorbeeld veel verschillen en nuances, en is een verbod op homoseksualiteit niet per se logisch. In het gesprek met zowel tegenstanders van LHBT’ers als de LHBT’ers zelf, wijs ik hen hierop en probeer ik de dialoog gaande te houden. LHBT’ers willen vanuit hun geaardheid natuurlijk niet een lezing van de Bijbel hebben die hun gevoelens veroordeelt.”

Hoe ging dat bij jou persoonlijk?

“Ik heb zelf, zeker in het begin van mijn studie, ook veel onderzoek gedaan naar al die verschillende interpretaties. Voor mijzelf was het belangrijk dat ik mij tegenover God kon verantwoorden en dat is gelukkig gelukt. De Bijbel, en zeker alle passages die bepaalde geaardheden ‘veroordelen’, zijn alleen zo makkelijk op die manier te lezen als je dat wil. Ze staan in een hele specifieke culturele context, die niet zo makkelijk te vergelijken is met onze 21ste eeuwse situatie. Neem bijvoorbeeld Leviticus en Genesis, daarin wordt wel over seksueel contact gesproken, maar niet over een liefdesrelatie.”

Dus als seks plaatsvindt binnen een liefdesrelatie, dan mag het?

“Ja, ik vind dat je seksualiteit moet kunnen beleven als je dat wil. Alles wat tussen twee mensen in de setting van een liefdevolle relatie gebeurt, zal God denk ik niet verbieden. Daarbij is het natuurlijk wel van belang dat je je eigen grenzen bewaakt, want scharrelen zie ik hierbij als iets anders dan een daadwerkelijke liefdesrelatie. Alhoewel bij beide gevallen natuurlijk sprake kan zijn van liefde. Seksualiteit is nou eenmaal een groot deel van iemands identiteit. Of je deze nu praktiseert of niet.
Natuurlijk kun je zeggen dat ik met mijn roze bril op de Bijbel lees, maar we lezen allemaal door een specifieke bril. Mensen die vinden dat bepaalde geaardheden niet samengaan met de Bijbel, willen vaak niet toegeven dat er ook een andere interpretatie is. Als ze al met een bevooroordeelde bril op de Bijbel lezen, dan krijgen ze natuurlijk bevestiging dat het niet mag. Maar lees je met een roze bril, dan krijg je bevestiging dat het wel mag. Een definitieve en uniforme lezing is er daarom niet, maar een beetje liefde en begrip naar je medemens kunnen natuurlijk nooit kwaad.”

Nemen de mensen die LHBT’ers veroordelen zo’n nieuwe interpretatie dan ook mee in hun oordeel?

“Het is niet altijd aan mij om mensen te veranderen. Als iemand erbij blijft dat je het woord van God niet mag veranderen of van waarde mag ontdoen, dan zullen ze altijd weer uitkomen bij waar ze begonnen: het mag niet.”

Welke worsteling heb je zelf meegemaakt?

“Aan het eind van de basisschool realiseerde ik me: goh, ik kijk wel anders naar jongens dan naar meisjes. Rond mijn vijftiende of zestiende ben ik hiermee naar buiten gekomen. Dat ging gelukkig prima, hoewel het ook wel eens onwennig was. Mijn ouders accepteerden het gelukkig. Rond die tijd ontstond ook mijn interesse voor religie als fenomeen en later voor het christendom in het bijzonder. Uiteindelijk heb ik me op mijn achttiende laten dopen in de hervormde PKN-kerk in Almelo. Ik ben niet christelijk opgevoed, maar mijn ouders vonden de richting die ik op wilde gaan geen probleem. Ze vinden het ook heel leuk dat ik predikant wil worden. Het past erg goed bij mijn karakter, zeggen ze.”

In welke kerk zit je momenteel en voel je je daar thuis?

“Ik ga naar de Domkerk in Utrecht. Daar komen toevallig veel LHBT’ers naartoe. Maar dat is niet de enige reden waarom ik me in deze gemeente thuis voel. Ik vind met name de muziek en de liturgie, waar in de Domkerk veel aandacht voor is, erg mooi. Ik hoop dan ook dat als ik straks als gemeentepredikant aan de slag ga, dit in een kerk is met een pluriforme gemeenschap, waarin ook de balans is tussen het vasthouden aan tradities en de openheid voor de moderne wereld. LHBT’ers moeten zich daar gewoon welkom kunnen voelen.”

Zijn er naast de letterlijke Bijbelinterpretaties nog andere problemen waar je je tegen verzet?

“Er zijn verschillende vooroordelen die problematisch zijn. Zo hoor ik vaak dat homoseksuele mannen losbandig zijn. Een ander probleem is dat wanneer mensen over de gehele LHBTQAI-gemeenschap spreken dit heel vaak wordt gereduceerd tot homoseksuele mannen. Maar transgenders, bijvoorbeeld, maken ook onderdeel uit van deze groep. Die komen nu wel steeds meer onder de aandacht, maar worden vaak toch niet genoemd als het over dit onderwerp gaat. Tegelijkertijd heb ik soms ook moeite met de naam ‘LHBTQAI’. Aan de ene kant is het benoemen wel goed, omdat je daarmee de personen in een discussie wat duidelijker neerzet. Aan de andere kant plaats je mensen weer in een hokje en voor je gevoel soms ook wel ‘tegenover de heteroseksuele meerderheid’. De paradox is dat we het hokjesdenken willen doorbreken, maar met een eigen benaming maken we toch weer gebruik van een hokje.”

Wat is een beter alternatief?

“Ik ben heel blij met de term ‘cisgender’. Je bent cisgender als je jezelf identificeert met het lichaam waarin je geboren bent. Dit kan dus voor zowel hetero’s als LHBT’ers gelden. Zo zie ik mezelf ook: ik ben een homoseksuele man en ik voel me een man. Het voordeel van de term is denk ik dat het duidelijk wordt dat transgenders niet verschillen van wat ‘normaal’ is, maar dat het niet vanzelfsprekend is dat lichamelijk geslacht en gender samenvallen. Vergelijk het met homoseksuelen als afwijkend van de ‘heteroseksuele norm’. Je kunt natuurlijk zeggen: heteroseksualiteit is ook maar een geaardheid!”

Hoe kan het publieke debat volgens jou nog meer worden beïnvloed?

“Zelf probeer ik in de collegezaal en via Facebook de discussie te voeren en mensen bewust te maken. Al is dat, zeker via sociale media, wel lastig. Mensen reageren vaak met veel emotie op wat je zegt. Soms lijkt het wel eens dat ik tegen een muur sta te praten. Daarom zie ik ook een grote taak voor de politiek weggelegd. Juist de christelijke politici kunnen iets betekenen voor de kerk. Zij bereiken een groot deel van de christenen en kunnen zo de dialoog voeren. Maar ja, het opkomen voor LHBTQAI’ers ligt voor hen dan weer gevoelig. Een groot deel van hun achterban accepteert dat niet. Er is moed voor nodig. Andersom is echter ook het geval: de mensen in de kerk beïnvloeden eveneens de christelijke politici. Ook voor de individuele christen ligt er dus een taak.”

Wie is Stijn van der Woude?

Stijn van der Woude (1993) woont in Zeist. Hij studeert in Amsterdam waar hij de master Gemeentepredikant aan de Protestants Theologische Universiteit (PThU) volgt. Daarnaast rondt hij de master Spiritual Care aan de Vrije Universiteit in Amsterdam af. Hiervoor onderzoekt hij de meningsverschillen die er zijn op het gebied van liefde, vriendschap en seks(ualiteit) tussen homoseksuele, lesbische, biseksuele en heteroseksuele christenen. Eerder rondde hij zijn bachelor theologie aan de Universiteit Utrecht af. Via zijn studies, sociale media en via nevenactiviteiten zet Stijn zich in voor de rechten en acceptatie van LHBT’ers.

Foto Stijn: Stijn van der Woude (eigen archief).

Interview: ‘Het debat zou moeten gaan over de economische zelfstandigheid van moslimvrouwen’

Religie, LHBTQAI+ en feminisme gaan prima samen, maar hoe ziet dat er dan uit? Een vraag waar momenteel veel over wordt gediscussieerd. In een nieuwe reeks op Nieuw Wij interviewen we verschillende opvallende mensen over dit thema. Vandaag een gesprek met Berna Toprak (1990), moslima en feminist. “Het debat zou nu juist moeten gaan over de economische zelfstandigheid van moslimvrouwen of het geweld tegen hen.”

Door Daphne van Breemen – verschenen op 18 september 2017 op NieuwWij.

Je noemt jezelf moslimfeminist. Wat houdt dat volgens jou in?

“Mijn moslimfeminisme en activisme zijn twee kanten die niet los van elkaar staan. Enerzijds gaat het om het doorbreken van het stereotiepe beeld van islamitische vrouwen: zij zouden weinig autonomie hebben en supertraditioneel zijn. Anderzijds wil ik de ogen van institutionele organisaties openen.
De meeste instituten – binnen de islam en bij andere religies – leunen op mannen. Zij zorgden voor de productie van kennis en hebben nog steeds de macht. Dit is van invloed op de manier waarop wij de islam en andere religies vandaag de dag betekenis geven. Het zijn vaak de mannen die voor de vrouwen bepalen hoe zij het geloof moeten beleven.”

Hoe verander je dat?

“Ik wil dat er vanuit het perspectief van de vrouw wordt gekeken: hoe geven vrouwen betekenis aan hun religiositeit? Religieuze vrouwen kunnen ook kennis overdragen. Mannen vragen zich af of een vrouw wel in staat is om religieuze teksten te interpreteren, zoals de Koran en de Hadith, de overleveringen over het leven van Mohammed. Maar als ik als vrouw alleen wijze lessen kan halen uit het leven van mannelijke profeten, dan houdt het snel op voor mij. Ik wil weten hoe islamitische vrouwen toen leefden, maar ook wat zij nu zeggen, daarvan wil ik leren.”

Wanneer werd je feminist en welke weg legde je daarvoor af?

“Ik denk dat ik een jaar of twaalf of dertien was. Ik zat in elk geval in de brugklas en ik droeg toen ook al een hoofddoek. Dit was vlak na de aanslagen van 11 september in New York, waardoor ik voortdurend vragen kreeg over de islam en de positie van vrouwen. Hiervoor moest ik me altijd verantwoorden.
In tegenstelling tot wat velen dachten, namelijk dat ik als hoofddoekdragende vrouw vast werd benadeeld in mijn identiteit, vond ik dat zelf niet per se het geval. Natuurlijk wist ik wel dat vrouwen niet hetzelfde werden behandeld, maar ik vond dat dit niet alleen iets islamitisch was of dat het alleen aan de hoofddoek lag. Door de denigrerende opmerkingen die ik op school kreeg ging ik me meer verdiepen in de islam en ook op zoek naar vrouwelijke rolmodellen. Zowel thuis als in de moskee voerde ik hier veel gesprekken over. Ik kon me verweren met voorbeelden van sterke vrouwen uit de islamitische geschiedenis.”

Zaten je ouders en familie wel op dat verweer te wachten?

“Ja, mijn ouders en ik zaten vaak op dezelfde lijn. Een mooi voorbeeld is dat mijn moeder wilde gaan studeren aan de PABO. Ze gaf les in de moskee en wilde dit graag op een pedagogisch goede manier doen en dus een certificaat halen. Haar broers, mijn ooms, vonden dit geen goed idee. Mijn moeder had drie kinderen en ze moest toch gewoon thuis bij hen blijven? Ze gaf al les, wat maakte dat diploma dan uit? Maar mijn vader en ik steunden mijn moeder juist in haar keuze.
De vrouwen van de Mohammed, Khadija en Aïsha, hebben allebei gestudeerd ten tijde van de profeet. Waarom zouden vrouwen dat nu niet kunnen dan? Mijn moeder heeft toen toch de PABO gedaan en het diploma gehaald. Tijdens die studie en haar stages kreeg ze wel steeds te maken met de vooroordelen over moslima’s. Maar mijn moeder weigerde zich te conformeren aan de hokjes die anderen haar voorhielden; ze gaf zelf vorm aan haar hokje. Hierdoor ervoer niet alleen mijn familie – maar ook de moskee waar zij lesgaf en de basisschool waar ze ging werken – hoeveel het oplevert als vrouwen een actieve rol spelen. Mijn moeder was een bruggenbouwer en een belangrijk rolmodel voor mij.”

Hoe draag jij je feminisme sindsdien uit?

“Ik doe mee aan debatten, panels en ik werk voor WOMEN Inc. Daarnaast heb ik workshops gegeven aan vooraanstaande leden van de Nederlands-Turkse gemeenschap over hoe om te gaan met geweld tegen islamitische LHBTQAI’ers in diezelfde gemeenschap. Tijdens deze workshops haalde ik samen met een imam verschillende Koranteksten aan, waaruit je kunt opmaken dat geweld tegen deze groep ongegrond is. De Koran spreekt zich immers duidelijk uit over het schenden van mensenrechten: dit is niet toegestaan. Schendt iemand een mensenrecht, dan staan daarop duidelijke straffen.
Ik spreek me dan ook altijd uit tegen deze en andere mensenrechtenschendingen. Wordt iemand onrecht aangedaan op basis van zijn seksualiteit, dan zeg ik daar iets van. Ook voer ik veel gesprekken met vrienden en familie en ik probeer altijd vragen van mensen te beantwoorden. Een veelgestelde vraag is bijvoorbeeld of feminisme en islam wel samengaan. Alleen al het stellen van die vraag reproduceert de aanname dat moslimvrouwen enkel slachtoffers zijn en dat vrouwenonderdrukking essentieel is aan de islam. Moslima’s zijn niet alleen hun religie.”

Vind je dat je namens een groep spreekt?

“Ik wil niet namens een hele groep moslimvrouwen spreken, maar vooral namens mezelf. En als ik naar de actualiteit kijk, dan denk ik dat het idee dat vrouwen meer dan hun religie zijn nog niet overal is doorgedrongen. Als het over de moslima gaat, dan is het bijna altijd in combinatie met haar kleding. Het gaat over de boerkini of de hoofddoek, maar dat is de keuzevrijheid van de vrouw. Ongelijkheid zit ‘m niet in een hoofddoek, vind ik. Het debat zou daarom niet over kleding moeten gaan, maar over dingen die er echt toe doen: de economische zelfstandigheid van moslimvrouwen bijvoorbeeld, of het geweld tegen hen. Die zaken vind ik veel belangrijker. Zo heeft het Meldpunt Islamofobie onlangs gemonitord dat negentig procent van de meldingen die zij kreeg afkomstig was van vrouwen, die in de meeste gevallen zichtbaar moslim zijn en een vorm van bedekking dragen.
Dus ik kan mijn hoofddoek wel afzetten, zodat ik niet meer te maken heb met geweld, maar dan heb ik als vrouw – los van mijn geloof – nog steeds te maken met zaken als ongelijke beloning of onbetaalde arbeid.”

Hoe ga je het beeld over moslima’s veranderen?

“Ik vind dat je religie onderdeel moet maken van de emancipatiestrijd. Zorg ervoor dat vrouwen meer macht krijgen in religieuze instituten. Waarom zijn er wel quota voor meer vrouwelijke hoogleraren op universiteiten en meer vrouwelijke bestuurders in het bedrijfsleven, maar niet voor het aantal vrouwelijke bestuurders in religieuze organisaties.
Naast werk en wetenschap is ook religie een onderdeel van het leven van vrouwen. Vrouwenorganisaties moeten zich hiermee bezighouden. Want in alle lagen van de samenleving vind je ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Het is leuk dat wat betreft die gelijkheid alles op je werk of op de universiteit dan goed is geregeld, maar dit moet ook in de kerk of de moskee het geval zijn.
Tevens moeten vrouwenorganisaties islamofobie serieus nemen. De rol van religie wordt vaak vergeten als het om feminisme in Nederland gaat. Er wordt vanuit een seculier gedachtegoed gekeken: religie zou een persoonlijke zaak zijn en geen invloed hebben. Maar dit is voor veel vrouwen niet waar. Religie is een groot onderdeel van hun leven.”

Kunnen echt alleen vrouwenorganisaties iets doen?

“Nee, de media zouden moslima’s vaker een podium moeten geven. Zij zijn ook onderdeel van deze maatschappij. Laat ze aan het woord over allerlei zaken. Zeker als het gaat over moslimvrouwen, want er wordt nog teveel óver hen gepraat in plaats van met hen. Als je een item over mode hebt bijvoorbeeld, interview dan eens een islamitische fashionista en vraag haar vervolgens naar haar kennis over het onderwerp in plaats van naar haar religieuze achtergrond. Of interview een moslima die heel goed taarten kan bakken en duizenden volgers op Instagram heeft als het om influencers gaat. Als moslimvrouwen aan het woord komen over hun kennis of hun dagelijks leven zien mensen zelf dat een moslima meer is dan een vrouw die in hun ogen wordt onderdrukt. Zo wordt dat verkeerde beeld hopelijk ontkracht.”

En de moslima’s zelf dan? Hebben zij niet ook een rol in het veranderen van de beeldvorming?

“Ik zou tegen hen willen zeggen: wees vooral niet te bang om jezelf te zijn en zichtbaar te zijn. Spreek je uit en laat van je horen. Ga met familie, vrienden en mensen daarbuiten het gesprek aan over jouw ervaringen, waar je tegenaan loopt of juist wat jou inspireert. Beantwoord vragen. Sociale media zijn een goede manier om op te vallen. Bijvoorbeeld door middel van Twitter, of in Facebookgroepen die over feminisme gaan.”

Wat is er tot slot nog meer belangrijk op het gebied van feminisme?

“Feminisme draait om de ervaringen van vrouwen. Religie en huidskleur zijn daar een onderdeel van, maar ook opleiding, leeftijd, afkomst en ga zo maar door. Ik kan nog honderd andere dingen opnoemen die bijdragen aan de ervaringen van vrouwen. Als we opkomen voor vrouwen moeten we dus voor álle vrouwen opkomen, niet alleen voor één groep, en daardoor andere groepen vergeten. Neem bijvoorbeeld degenen die met islamofobie te maken hebben. Vanwege hun hoofddoek zijn zij erg kwetsbaar en dus snel slachtoffer van islamofobie. Het is aan vrouwenbewegingen om dit te erkennen en hier iets mee te doen. Het gaat om de veiligheid en keuzevrijheid van alle vrouwen. Punt.”

Wie is Berna Toprak?

Berna Toprak (1990) werd geboren in Dordrecht en woont nu in Utrecht. Momenteel rondt ze de researchmaster Gender & Ethnicity aan de Universiteit Utrecht af. Daarnaast spreekt ze regelmatig over haar feminisme. Zo sprak ze eerder in De Balie over wat het presidentschap van Donald Trump met haar als moslimfeminist doet en onlangs nog was ze te horen tijdens De Staat van God in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Toprak werkt bij WOMEN Inc. in Amsterdam.

Foto: Berna Toprak (eigen archief).

De taal van de mensenrechten

Zij en ik, we zijn zo verschillend als appels en peren. Men zegt dat je die twee niet moet vergelijken, maar laat ik dat nu toch gewoon doen. Zij heeft blond haar, ik heb bruin haar. Zij werkt in de financiële wereld, ik sprokkel schrijf- en communicatieklussen bij elkaar en rond daarnaast mijn master in de religiewetenschappen af. Zij houdt van controle, ik ben impulsief. Zij is gelovig en leeft daarnaar. Ik geloof niet, in elk geval niet in een god. Wat we dan delen? Onze jarenlange vriendschap. Onze bewondering voor elkaar.Het is juist dat anders-zijn wat onze vriendschap zo mooi maakt. We leren van elkaar, laten elkaar op nieuwe manieren naar zaken kijken, omdat we in veel situaties simpelweg verschillend handelen. Nog mooier is het dat we elkaar regelmatig vertellen hoe leerzaam die tegenstellingen zijn en hoeveel waarde we hechten aan de vaak onverwachte adviezen die we de ander geven.

Het liefst zou ik niet alleen aan die vriendin, maar aan de hele wereld vertellen hoe we van elkaars anders-zijn kunnen leren. Noem me idealist. Maar het is toch o zo simpel dat we – juist met al die verschillen – ook zo hetzelfde zijn. We zijn allemaal mensen. Dus moeten we erkennen dat het niet erg is dat iedereen anders is. Want ondanks al die prachtige verschillen zijn we gelijk. Ik ben niet de enige die dat vind. De vriendin waarmee ik deze blog begon, zou het zo in de Bijbel aan kunnen wijzen. In Johannes 13:34 staat immers te lezen:

“Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben.”

En de boeddhisten zullen zich baseren op het volgende gezegde van Boeddha:“Just as a mother protects her child with her own life, in a similar way we should extend an unlimited heart to all beings.”

Of, zoals de bekende socioloog Jürgen Habermas het zo treffend typeert in Religion and Rationality: Essays on Reason, God, and Modernity (2002):

“Notwithstanding their European origins, … in Asia, Africa, and South America, human rights now constitute the only language in which the opponents and victims of murderous regimes and civil wars can raise their voices against violence, repression, and persecution, against injuries to their human dignity.”

Habermas zegt hier dat de taal van de mensenrechten de morele lingua franca is geworden, vanwege haar wereldwijde moraal. Desondanks wordt die taal vandaag de dag steeds minder gesproken. Het Nederlandse kabinet is alleen maar rechtser geworden, vluchtelingen zijn voor velen een last, we moeten vooral zo hoog mogelijk opgeleid zijn en moslims moeten zich altijd maar verantwoorden. Een hand of een deken toereiken is niet meer vanzelfsprekend. Voor het erkennen van verschillen geldt hetzelfde. In plaats daarvan lijkt het veroordelen van het anders-zijn een makkelijke uitweg om onder bepaalde verantwoordelijkheden uit te komen, die van het opkomen en zorgen voor elkaar. Maar gelovig of niet, het is onze morele plicht naar de ander toe. Als mens. Als ‘die ander’. Voor de ander. Uit liefde en uit moraliteit.

Deze column verscheen eerder op forumc.nl, een instituut voor geloof, wetenschap en samenleving. Deze organisatie organiseerde op 6 februari in de Rode Hoed (Amsterdam) het debat Een kwestie van beschaving, waarin het publiek naar vijf pijlers voor de beschaving zocht. Eén daarvan was ‘erkenning van verschillen’, waarover deze column gaat.

Aan tafel met alle religies

Het moet iets zijn geweest als ‘zegen deze maaltijd’, maar dan in het Hebreeuws. Deze zegening sprak ik een week of twee geleden uit toen ik op uitnodiging van een joodse vriendin een sjabbatviering met bijbehorende maaltijd bijwoonde in een synagoge in Utrecht. Een paar dagen later had ik een werkoverleg bij ForumC, waar ik stageloop, met hieraan voorafgaand een lunch. Ook toen werden de broodjes zalm gezegend, nu door mijn christelijke collega’s. De rest van die week kwam ik aan tafel in mijn eigen huis niet verder dan ‘eet smakelijk’, saaie agnost die ik ben.

Het zette me aan het denken. Niet over een eigen zegening. Daar worden mijn culinaire kunsten vast niet ineens nog beter van. Wel over hoe mooi het is dat je in een week tijd van het ene geloof in het andere kunt vallen en ondertussen mag zeggen dat je zelf niet weet of die God – wie dat ook mag zijn – wel bestaat. Of kán bestaan. Het maakt ook niet uit. Hier in Nederland kennen we gelukkig vrijheid van (on)geloof, vastgelegd in het zesde artikel van onze Grondwet: Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

“Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.”

Deze vrijheid hoort in mijn ogen bij beschaving. Het gaat om elkaar vrijlaten en elkaars overtuiging accepteren. Ook als iemand geen overtuiging heeft. Een wet die we pas sinds 1983 in zijn huidige vorm kennen: toen werd het processieverbod voor de katholieke kerk ook boven de rivieren afgeschaft. Deze afschaffing kwam er veel te laat, zou je het mij of de bekende Nederlandse Verlichtingsfilosoof Spinoza vragen. In 1670 pleitte hij in zijn Theologisch-Politiek Traktaat immers al voor de volledige vrijheid van meningsuiting en godsdienstvrijheid. Want, zo was zijn idee, religieuze groeperingen vertonen anders onredelijk gedrag, omdat hun fanatieke dogma’s indruisen tegen de redelijke wetten van de staat. En dat kan niet, vond Spinoza, aangezien het onderscheid tussen de menselijke wet en de goddelijke wet slechts schijn is.

Zijn Engelse tijdgenoot John Locke, ook filosoof, schreef in zijn Brief over tolerantie uit 1689 dat geloof door geen enkele overheid en kerk kan worden afgedwongen en dat iedereen dus de vrijheid heeft zelf zijn kerk te kiezen.

“Deze verdeeldheid [in kerken] nu waarborgt eenieder de vrijheid om in die kerk te treden die hij zelf verkiest. (…) De kerk moet al zijn volgelingen herinneren aan de plichten van vrede en welwillendheid tegenover alle mensen. (…) Zij heeft de plicht om ze aan te sporen tot liefde, zachtmoedigheid en tolerantie.”

En toch, wanneer ik aan tafel zou zitten met Spinoza en Locke, zouden we nog voor het dessert in een hevige discussie belanden over die verdraagzaamheid. Want hoe komt het dat vrijheid van religie momenteel voor veel mensen een probleem is? Neem Wilders die met zijn partij zelfs een hele religie wil verbannen. Wil Locke mij überhaupt wel te woord staan? Volgens hem zou ik, als iemand die geen religie aanhangt, een bedreiging zijn voor het publieke belang. Wie geen angst voor het hiernamaals heeft, predikt Locke, zal zich alleen aan de door het volk gekozen regels houden als hem dit goed uitkomt. Op die manier schijn ik de politieke orde te ondermijnen.

Een staatsbedreiging, zo had ik mezelf nog niet eerder gezien. Liever zit ik dan ook aan tafel met de protestantse dominee die ik laatst sprak over tolerantie en moslims in Nederland. De islam heeft dezelfde wortels, zei hij, verwijzend naar Abraham, Mozes en Jezus. Maar ook de herkomst ligt net als het christendom in het Midden-Oosten. Dit maakt beide religies verwant. Hij voegde eraan toe dat het christendom eeuwen nodig had om in West-Europa te landen. De dominee begreep dan ook niet dat veel mensen verwachten dat moslims vaak al binnen één of twee generaties in Nederland aarden. Dat kan niet en daar moeten we volgens hem rekening mee houden. Want, zo sloot hij zijn betoog af, het christendom heeft onze cultuur mee gevormd, maar dat geeft het christendom slechts een voorsprong. Zeker geen voorrang.

Precies. Graag nodig ik dan ook mijn joodse vriendin, mijn christelijke collega’s en iedereen – met welke overtuiging dan ook – uit om met ons mee te eten. Omdat je de maaltijd niet vaak genoeg op verschillende manieren kan zegenen. Omdat ook verdraagzaamheid door de maag gaat.

Deze column verscheen eerder op forumc.nl, een instituut voor geloof, wetenschap en samenleving. Deze organisatie organiseerde op 6 februari in de Rode Hoed het debat ‘Een kwestie van beschaving’, waarin het publiek naar vijf pijlers voor de beschaving zoch. Dat ging ze gemakkelijk af. Het werden er zelfs acht. Eén daarvan was Vrijheid van (on)geloof, waarover deze column gaat.