Tot er niets meer is

Het is de nazomerzon die de bladeren perfect bruin kleurt en ervoor zorgt dat ik, als ik naast je op mijn bed zit, alleen maar kan denken dat het een prachtige herfst wordt. Voor het raam nippen we van onze thee, fluisteren dezelfde woorden als we afgelopen avond deden en kijken naar de straat beneden.

De mensen lachen en groeten. Het meisje op de fiets, de vrouw met de hond en de man met zijn zoon, allemaal zeggen ze elkaar gedag. Een enkele keer kijken ze omhoog, vangen onze blik en zwaaien dan. Wij zwaaien terug. Je drukt me tegen je aan, steekt je duim omhoog en knikt met alle trots die je in je hebt naar de mensen beneden. Ze knikken bevestigend. Alsof ze willen zeggen dat je me nooit meer los moet laten en de winter nooit zal komen. Alsof onze thee nooit afkoelt. Alsof de bladeren net zo mooi van kleur zullen blijven als ze vandaag zijn.

We blijven de hele dag op bed liggen, net zo lang tot de zon achter de bomen verdwijnt en de bladeren langzaam hun kleur verliezen. Net zo lang tot ze van de bomen vallen en er niets meer is.

Zomer

Ik wil me weer voelen
als afgelopen zomer
maar dan nog langer
en liever nog langer dan lang

Ik wil me weer voelen
als toen jij me kuste
en je handen op plekken gingen waar
de zee die dag ook was geweest

Gemis(t)

De nacht wordt gevangen
door de mist.
Alsof het heelal zachtjes huilt
en zijn verdriet
moeilijk kan verbergen.

Ook de ochtend ontkomt er niet aan.
Maar langzaam worden minuten uren,
haalt de buurvrouw haar boodschappen
om de hoek en doet de schoolbel
voor de tweede keer vandaag
de stilte vergeten.

Pas aan het einde van de middag
heeft het heelal zijn nevelige tranen gedroogd.
Om met het aanbreken van de nacht
te beseffen dat pijn minder snel geheeld is
dan het verstand zegt, waardoor de mist
weer aanvangt en mijn herinneringen aan jou blijven.

Van de muze en de liefde

Wanneer ik mijn zaterdagmiddag
in bed met dichtbundels doorbreng,
ben jij er ook een beetje bij.

Dan is het net of de dichter zijn woorden
uit mijn hoofd gestolen heeft
en het niet zijn,
maar mijn stem is
die spreekt.
Over jou.

Van de muze en de liefde
Maar de liefde wat is dat dan?
Van hoe we een appel deelden
– ieder een hapje één voor één –
waardoor er een hartje in de vrucht ontstond.
Het is de eenvoud die de liefde maakt,
sprak jij.

De dichter die beweert
dat sommige dingen oneindig zijn.
Maar dat ben ik niet met hem eens:
als klein kind wist ik immers al
dat er ooit een einde zou komen
aan de onbezorgdheid van bloemenjurkjes
en vlechtjes in het haar.

Want de liefde is niet oneindig.
Alleen heel soms, wanneer de muze
haar bestemming gevonden heeft.
Jij bent mijn mannelijke muze.
Maar deze zaterdagmiddag ben je spoorloos.