‘Ik wil iets terug doen voor slachtoffers van de aardbeving in Nepal’

WAALWIJK – De 25-jarige Anouk van Geffen uit Drunen hield gisteravond in Atelier Winterdijk 30b een lezing over haar ervaringen in Nepal van voor en na de aardbeving om mensen bewust te maken van de hulp die nodig is.

Door Daphne van Breemen

“We waren op een vrijmarkt van onze organisatie SPAK, School of Performing Arts Kathmandu, toen de grond ineens onder onze voeten begon te trillen. Je weet niet wat je meemaakt. De grond is iets vanzelfsprekends, die staat stil. Ineens golfde die zo hard “, omschrijft Van Geffen de beving.

Ze was op die bewuste 25 april net een paar dagen in de hoofdstad Kathmandu, samen met drie studiegenoten van de opleiding Theatermanagement van de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht (HKU), toen de ramp het gebied trof. Omdat het er niet veilig was – een nieuwe aardbeving dreigde, er was nauwelijks eten en drinken en de kans op ziekten nam toe – besloten de docenten van de HKU dat het viertal zo snel mogelijk terug naar Nederland moest komen. Na een nacht noodgedwongen slapen op straat, gingen Van Geffen en haar studiegenoten de volgende dag naar het vliegveld. Daar brachten ze twee nachten door voor op Schiphol landden. “Dat is dubbel. Je laat al die mensen achter die niet naar veilig gebied kunnen. Maar blijven ging ook niet. Je kunt niks doen en je drinkt van hun water en eet van hun eten.”

De beving, die een kracht van 7,8 op de Schaal van Richter had, verwoestte complete dorpen in de bergen en maakten de steden tot grote puinhopen. Vanwege die grote schade zamelt Van Geffen nu geld in voor de wederopbouw van het getroffen gebied. Met de lezing hoopt ze de aanwezigen ervan te kunnen overtuigen hoe belangrijk hulp is. Het regenseizoen breekt aan, waardoor de geïmproviseerde huizen waarin de mensen nu wonen, straks niet genoeg bescherming bieden. Van Geffen laat een foto van zo’n ‘huis’ zien. “Het is niet waterdicht, beschermt niet tegen wilde dieren en insecten en bij een volgende beving stort het volledig in.”

Deze studiereis was Van Geffens tweede keer in Nepal en net als de eerste keer had ze de mensen weer in haar hart gesloten. “Die dagen voor de beving zijn we zo goed geholpen. Mijn doel is om de mensen nu iets terug te geven.” Mensen kunnen via Facebook contact opnemen met Van Geffen of geld storten op haar rekening. Ze zorgt er dan voor dat het bedrag bij de School of Performing Arts Kathmandu terechtkomt. Deze Nederlandse organisatie geeft de getroffen kinderen muziektherapie om hun trauma te verwerken. Ook zorgt ze ervoor dat het geld naar haar Nepalese vrienden en gastgezin gaat. “Een simpel huis kost vijfhonderd euro, maar dat stort bij een beving in. Er is meer nodig voor een stevig huis dat blijft staan.”

Dit artikel verscheen tevens in het Brabants Dagblad van 3 juni 2015, editie De Langstraat.

De geluiden in het park

De grote boom in het wandelpark kent de verhalen
van de mensen, hun wensen,
de vogels en hun nestjes en
het geroezemoes van het leven in de stad.

Hoort ze aan, luistert, huivert,
ritselt nog eens met zijn bladeren,
laat een schaduw over het net gemaaide gras vallen
en houdt zich verder stil.

Ziet het net verliefde stel hand in hand,
ziet hoe een vlinder op een bloem landt.
De grote boom aanschouwt het allemaal
tot de avond valt en de mensen slapengaan.

Dan denkt de grote boom al aan morgen, aan later
als de mensen hem steeds minder zien staan,
aan zijn angst dat zijn park in de vergetelheid raakt.
Hij doet dan zelf ook een wens.

Een parkfestijn met de verhalen van de mensen,
hun wensen, de vogels in hun nestjes,
de klanken van muziek en vreugde
met op de achtergrond de geluiden van de stad.

Daphne van Breemen

Boven de daken

Ze dacht dat ze boven de daken vrij was, tussen de wolken
die, hoewel ze lager hingen dan ze zich herinnerde,
net zo snel voorbijdreven als op een warme dag in juli
als ze lag in het gras.

Meedeinen op de wolken zou ze
en vooral niet naar beneden kijken
waar het donker in de straten hing.
Want boven de daken zou ze zijn vrij zijn

tussen de van vrede zingende vogels
die de zovele krassende kraaien negeerden.
Haar vleugels uitslaan zou ze daarboven
omdat het nergens anders mocht.

Zou de zon haar dan zeggen 
dat het einde een illusie is, dat ze zich het kwaad
heeft verbeeld, de stemmen niet gehoord
en de overwinning straks zacht zegeviert?

Ze dacht dat ze boven de daken vrij was, maar ze wist niet
dat daar bommenregens uit vliegtuigen werden gelost.
Leven en lijf waren hier niet tegen bestemd
en eensklaps werd ze uit haar lijden verlost.

De zon zei niets en gaf haar,
het leed verzwijgend, enkel haar vrijheid terug.

Daphne van Breemen, 4 en 5 mei 2015

Dit gedicht verscheen ook op cjp.nl onder de naam ‘CJP doet het met dichters: Daphne van Breemen‘.

Zomerdijk

Geef me zomer aan je dijk
laat me de boten tellen
alsof de stroom nooit ophoudt
zwaaien naar een schipper

madeliefjes plukken uit het hoogste gras
staren naar de lucht
laat me dromen van later
naast me kijken

lachen, weer omhoog kijken
zomer overal
weer naast me kijken
en jou dan zien

Daphne van Breemen

Slag om de Kapelsche Veer

In de stille polder, tussen de bomen,
de weilanden en het vergeten groen,
ligt de Kapelsche Veer, te wachten op het pontje
een bootje of een wandelaar.

En zo is iedere dag hetzelfde,
op de ene keer een briesje of het blaffen van een hond na,
maar altijd het golven van het water
met drijvende herinneringen, die niet vergaan.

Vastgelegd op zwarte plaquettes,
omlijst met rood steen,
staan daar voor altijd de namen van de mannen,
die omkwamen bij de Strijd om de Kapelsche Veer.

Deze keer was de polder stiller dan anders,
het vergeten groen vervaagd onder een grauwe laag van mist,
een bootje voer niet, geen wandelaars in de buurt,
toen vandalen hun slag sloegen.

De slag om de Kapelsche Veer
werd de slag om de gedenkplaats,
die niet werd gewonnen door de daders,
maar door de woorden, die nooit vergaan.

Daphne van Breemen

Roep om hulp

Wie helpt mij?
schreeuwde hij en er kwam geen antwoord.
Wie hoort mij?
stamelde hij en het bleef stil.

Buurvrouw rechts op haar werk,
buurman rechts eveneens.
Buurvrouw links te druk
met de zorg voor haar demente man.

Wie moet het doen,
als ik het zelf niet meer kan?
schreeuwde hij zijn straat,
zijn buurt, zijn stad in.

Het was de simpele roep om hulp
van een eenzame man,
die door gebreken
soms niet voor zichzelf zorgen kan.

Een helpende hand
is dichterbij dan je denkt,
hadden ze hem
op het gemeentehuis gezegd.

Maar waar dan?
Zijn kinderen wonen niet in de buurt.
Wat moet hij,
nu hij als gepensioneerde geen collega’s meer heeft?

Zijn stad,
die eens zo eensgezind was.
Toen de kruidenier zijn naam nog kende
en wist wat hij mankeerde.

Dezelfde kruidenier die zei:
“Ge mot naar d’n diejen van d’n diejen”
Voor hij het wist, had hij dan een verpleegster
of luisterend oor over de vloer.

Hij dacht terug aan het katholieke leven van toen.
De tijd waarin er geen duur woord
als ‘participatiesamenleving’ nodig was
om elkaar te helpen.

Hij zou er bijna elke zondagochtend weer
voor in de kerkbanken gaan zitten.
In de hoop dat er dan op de Heilige Heere na,
nog iemand is die hem ziet en hoort.

Daphne van Breemen

Wij zijn Jan de Rooij

Hard was zijn stem,
toen hij de geallieerden waarschuwde:
de Duitsers zijn er klaar voor!
Harder was zijn stem,
toen hij bij diezelfde uniformen de baas bleef.

Zijn lichaam konden ze krijgen,
zijn naam en zijn ziel niet.
Dat was van hem. Van zijn familie,
van niemand anders.

Nog harder was de stem,
die hij daarmee achterliet.
Een stem die tot op de dag van vandaag,
maar ook morgen nog te horen is.

Vanaf de Tilburgseweg tot aan Parijs,
waar zeventig jaar vrijheid,
ineens zo vanzelfsprekend niet meer is.
Waar stemmen worden overschreeuwd door angst.

Wij zijn Charlie roepen de mensen daar,
maar dichter bij huis,
waar liefde en moed altijd wachten,
roepen de mensen: wij zijn Jan de Rooij.

Daphne van Breemen

Een nieuw begin

Hier vangt aan,
mijn dichterlijk begin.
Een letter, een woord,
en dan een zin.

Ik bakte geen vis, geen vlees,
mijn poëziepan is nog leeg.
Maar het eerste vuurtje brandt zacht,
en een nieuwe vonk staat in de wacht.

Een druppel angst, een snufje moed,
een lepel lef en een scheut plezier.
We heffen de glazen en ze zullen klinken,
zoals mijn stem vanaf elk papier.

De mensen de mond gesnoerd,
of tot een berg zakdoekjes geroerd.
Dichten deed ik, dichten zal ik,
tot mijn poëziepan vol is en mijn pen leeg.

Hier een letter, daar een woord,
dan gaat het gebeuren.
De strijd van dichten in het verschiet,
die mijn toekomst mag kleuren.

Vergeet mijn naam niet,
mijn gezicht evenmin,
want ik zei het al: hier is begonnen,
een dichterlijk begin.

Daphne van Breemen

Dit gedicht is een vervolg op het eindgedicht van Hans Branderhorst, de vorige stadsdichter van de gemeente Waalwijk. Op 15 december 2014 nam hij afscheid, waarna ik hem opvolgde. Deze benoeming geldt voor de komende twee jaar. Bovenstaand gedicht verscheen eerder op de site van de gemeente: http://www.waalwijk.nl/Pub/Home/Vrije-tijd/Kunst-en-cultuur/Vrije-tijd-Stadsdichter.html En ook op mijn Facebookpagina: https://www.facebook.com/StadsdichterWaalwijk

Eeuwige stad

Er is geen stad zo eeuwig als mijn herinneringen aan Waalwijk.
Daar waar ik ben opgegroeid, waar ik dwaalde door de straten,
alsof de avond nooit zou vallen.
Op iedere plek een andere herinnering.
Steeds wanneer ik zo’n straat passeer, is het weer even zoals toen.

De Hooisteeg, waar ik in gedachten gesprekken voerde
met de arbeiders, zittend voor hun huizen.
Hoe ze ondertussen in de weer waren met leesten en zolen.
Het gekraak van de bedstee waarin de kleinsten zich nog een keer omdraaiden,
terwijl moeder het ontbijt maakte.
Waar ik diezelfde arbeiders later terugzag in het Schoenenmuseum.

Er is geen stad zo eeuwig als de herinneringen aan mijn eigen stad.
Hier wist ik als klein kind al de weg.
Naar mijn in Zanddonk gelegen basisschool.
Met het schoolplein, zo groot
dat je er bijna verdwalen kon.
Daar waar ik mijn vlechtjes inruilde voor lange lokken
en mijn tuinbroek voor een jurk.

De weg naar De Leest, waar ik achttien jaar geleden als vierjarig meisje
mijn eerste stappen in het theater zette.
Een gebouw dat toen met enige scepsis werd ontvangen,
terwijl ik binnen die muren leerde dat met kunst zoveel meer is te zeggen.

Het Halve Zolenpad naar Waspik, waar op een koude winterdag geen einde aan kwam.
Maar wat op een mooie lentedag niet lang genoeg kon duren,
met de bloemknoppen, het gefluit van vogels en het groen om me heen.
Alsof je de zomer tegemoet fietste,
als je maar lang genoeg op het zadel zat.

Hoe ieder seizoen steeds weer voorbijging
en er zo weer een jaar voorbij was.
Hoe ik met de jaargetijden mee veranderde,
ouder werd, maar Waalwijk mijn stad bleef.

Daphne van Breemen